Op 13 september 2021 heeft de rechtbank Amsterdam een baanbrekende uitspraak gedaan in de lijn van eerdere uitspraken omtrent de kwalificatie van arbeidsovereenkomsten. Het fenomeen van de platformeconomie is niet onbekend in de Nederlandse rechtspraktijk. Sinds de komst van applicaties op smartphones is er ook een tak van werkgelegenheid ontstaan door middel van dergelijke apps, denk aan Thuisbezorgd, Deliveroo en ook Uber. In dit artikel zal de uitspraak van 13 september 2021 worden uitgelicht en de belangrijkste overwegingen uit een worden gezet.

In de uitspraak heeft de Federatie Nederlandse Vakbeweging (hierna: FNV) een zaak aangespannen tegen Uber. Uber is een concern welke bemiddeld rond het personenvervoer per auto tegen betaling. Dit kan ook wel worden gezien als taxivervoer. [1] Uber richt zich op de ‘bel- en bestelmarkt’. Het personenvervoer wordt telefonisch geboekt of digitaal via een applicatie, in dit geval de Uberapp. [2] Deze vorm van vraag en aanbod is kenmerkend voor de eerder genoemde platformeconomie.

Men kan niet zomaar een Uberchauffeur worden. In rechtsoverweging 1.9 van de uitspraak wordt benoemd dat de chauffeur allereerst de voorwaarden voor onafhankelijke Uber-partners moet aanvaarden. Hierin wordt onder anderen benoemd dat als de chauffeur akkoord gaat met de voorwaarden voor Uber-partners, deze persoon dit doet als een zelfstandig ondernemer, niet als medewerker van Uber. In artikel 6 van de voorwaarden staan de verplichtingen waaraan de Uber-chauffeurs moeten voldoen. In artikel 7 van de genoemde voorwaarden wordt het gebruik van de Partner-app vastgelegd. Ook worden de artikelen 8 tot en met 11 van de voorwaarden in de uitspraak nog even kort benoemd. [3]

Van belang zijn ook de punten die in rechtsoverwegingen 1.12 tot en met 1.17 staan. Als de chauffeur drie keer achter elkaar een aangeboden rit negeert, wordt hij uitgelogd. Tevens wordt er gewerkt vanuit Uber met een annuleringspercentage. Als deze meer dan 20% is dan kan de toegang tot de Uberapp door Uber worden geblokkeerd. Uber kan dus eenzijdig een chauffeur van de Uberapp uitsluiten. Ook belangrijk is dat geschillen tussen een passagier en de chauffeur worden behandeld en beslist door Uber. Aan de hand van de rang van de Uberchauffeurs wordt hun beloning vastgesteld. Hoe hoger de rang, hoe meer invloed dit uitoefent op de beloning die de Uberchauffeur ontvangt. [4]

De vordering van de FNV komt er in de kern op neer dat de vakbond de rechtbank vraagt om de arbeidsvoorwaarden van de CAO Taxivervoer op de chauffeurs van Uber van toepassing te laten zijn met de daaraan verbonden consequenties, denk bijvoorbeeld aan het salaris welke is geregeld in de CAO.[5] Vervolgens stelt de FNV zich op het standpunt dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst in de zin van art. 7:610 BW en om die reden zou Uber zich moeten houden aan de regels en wetten die gelden tussen werknemers en werkgevers, denk bijvoorbeeld aan het minimumuurloon. [6]

Het verweer van Uber luidt als volgt. Het stelt dat er geen sprake is van een werknemer, maar van een bemiddelend tussenbedrijf welke ervoor zorgt dat vraag en aanbod bij elkaar komen. Ook wordt het argument dat niet alle werknemers over een kam kunnen worden geschoren aangevoerd. Als een van de personen werkzaam voor Uber als werknemer gekwalificeerd zou worden betekent dit volgens het bedrijf niet meteen dat alle werkzame personen als werknemers gekwalificeerd kunnen worden. [7]

Aan het vereiste van arbeid is voldaan. Het verweer van Uber dat zij slechts een platformbedrijf is, wordt verworpen. Dit omdat de chauffeurs akkoord moeten gaan met de door Uber gestelde voorwaarden om te kunnen worden toegelaten op het platform. [8] De arbeid moet persoonlijk zijn en er wordt gecontroleerd of de juiste chauffeur achter het stuur zit door middel van een selfie. [9]

Aan het vereiste loon is tevens voldaan. De ritprijs vormt de beloning voor het vervoer van die passagiers. [10]

Het vereiste ‘in dienst van’ is een lastigste vraag waarover veel te doen is in de rechtspraktijk. Allereerst wordt door de rechtbank Amsterdam gesteld dat de voorwaarden waaronder de Uberapp door de chauffeurs gebruikt wordt, niet onderhandelbaar zijn voor hen. Tevens bepaalt het algoritme van de app hoe de ritten worden verdeeld en de prioriteiten daarvan. De chauffeurs hebben ook geen invloed op de prijs, Uber stelt de ritprijs vast. De rating van de app is ook van groot belang. Een lage rating kan namelijk zorgen voor een verwijdering van de app. Ook de weigering of annulering van ritten heeft zoals gezegd invloed op de toegang en rating bij de app. Ook de eenzijdige beslissing van Uber bij geschillen zorgt voor een relatief grote hoeveelheid gezag van Uber over haar werkers.[11]

In rechtsoverweging 34 concludeert de rechtbank: ‘(…) Zoals hiervoor besproken, leidt het samenstel van het door Uber opgetuigde systeem ertoe dat de feitelijke uitvoering alle kenmerken van een arbeidsovereenkomst bevat. In dat geval gaat ‘wezen’ voor ‘schijn’ en moet, met het oog op het dwingendrechtelijk karakter van het arbeidsrecht en ter bescherming van de zwakkere positie van de werker, door de in het contract gekozen bewoordingen heen worden gekeken (…)’. De kwalificatie van de overeenkomst is dus niet een zelfstandigenovereenkomst maar een arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:610 BW.[12] Uber moet zich dus houden aan de CAO Taxivervoer aangezien deze algemeen verbindend is verklaard.

Ik denk dat deze uitspraak van de rechtbank Amsterdam volledig in lijn ligt met de arresten Groen/ Schoevers (ECLI:NL:HR:1997: ZC2495) en X./ Gemeente Amsterdam (ECLI:NL:HR:2020:1746). De rechtbank heeft goed gekeken naar de problematiek van de afgelopen periode rondom de platformarbeid. In het licht van deze problematiek heeft de rechtbank een stap in de richting gezet om de zekerheid van de platformarbeiders te doen toenemen. Dit is in mijn ogen erg belangrijk omdat er nogal veel afhangt of een platformarbeider als werknemer wordt gekwalificeerd of juist als zelfstandigen. Ik hoop dat rechters in de toekomst in een zelfde soort lijn dergelijke kwesties zullen aanpakken zodat de platformarbeiders in minder zekerheid verkeren.

[1] Rechtbank Amsterdam 13 september 2021. ECLI:NL:RBAMS:2021:5029, r.o. 1.3.

[2] Rechtbank Amsterdam 13 september 2021. ECLI:NL:RBAMS:2021:5029, r.o. 1.7

[3] Rechtbank Amsterdam 13 september 2021. ECLI:NL:RBAMS:2021:5029, r.o. 1.9

[4] Rechtbank Amsterdam 13 september 2021. ECLI:NL:RBAMS:2021:5029, r.o. 1.12 – 1.17

[5] Rechtbank Amsterdam 13 september 2021. ECLI:NL:RBAMS:2021:5029, r.o. 2

[6] Rechtbank Amsterdam 13 september 2021. ECLI:NL:RBAMS:2021:5029,  r.o. 3 – 5

[7] Rechtbank Amsterdam 13 september 2021. ECLI:NL:RBAMS:2021:5029, r.o. 9-11

[8] Rechtbank Amsterdam 13 september 2021. ECLI:NL:RBAMS:2021:5029, r.o. 20

[9] Rechtbank Amsterdam 13 september 2021. ECLI:NL:RBAMS:2021:5029, r.o. 22

[10] Rechtbank Amsterdam 13 september 2021. ECLI:NL:RBAMS:2021:5029, r.o. 23

[11] Rechtbank Amsterdam 13 september 2021. ECLI:NL:RBAMS:2021:5029, r.o. 25-33

[12] Rechtbank Amsterdam 13 september 2021. ECLI:NL:RBAMS:2021:5029, r.o. 34-35