Wanneer de tijden veranderen, verandert het internet niet altijd mee. Een hoop kan snel op het internet worden gezet, maar soms doen mensen maar weinig moeite om het een en ander ook weer aan te passen als dat nodig is. Dit is heel duidelijk te merken bij twee begrippen die vandaag onder andere centraal staan: ‘beleidsvrijheid’ en ‘beoordelingsvrijheid’.

Overal op het internet kun je de termen ‘beleidsvrijheid’ en ‘beoordelingsvrijheid’ nog vinden, maar ze worden tegenwoordig niet meer gebruikt door de hoogste bestuursrechter. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) heeft de termen ‘beleidsvrijheid’ en ‘beoordelingsvrijheid’ vervangen door ‘beleidsruimte’ en ‘beoordelingsruimte’, met als overkoepelend begrip ‘beslissingsruimte’.[1] Beslissingsruimte is er wanneer er in een wetsartikel een zogenoemde ‘vage term’ staat. Die vage term moet worden verduidelijkt door de praktijk, dat wil zeggen dat het bestuursorgaan een zekere ruimte bij een bevoegdheid heeft om betekenis te geven aan een vage term. De ruimte die het bestuursorgaan dan heeft om te komen tot een beslissing, is de beslissingsruimte. De rechter, in dit geval de bestuursrechter, kan in zo’n geval minder snel stellen dat er wel of niet een juiste beslissing is genomen. De rechter zal dan moeten kijken naar de redelijkheid van een beslissing.

De ABRvS hanteerde voor lange tijd de begrippen ‘beleidsvrijheid’ en ‘beoordelingsvrijheid’, met als overkoepelende term ‘afwegingsruimte’.[2] Binnen het bestuursrecht zijn de termen ‘beleidsvrijheid’ en ‘beoordelingsvrijheid’ ook nog niet helemaal verdwenen, simpelweg omdat ze zo lang zijn gebruikt.[3] Ze hebben te maken met de ‘vrijheid’ die een bestuursorgaan bij het uitoefenen van een bepaalde bevoegdheid heeft. Deze termen worden nu niet meer gebruikt door de ABRvS. In het jaarverslag van 2017 kondigde de ABRvS dit aan.[4]

Dat de ABRvS besloot de termen ‘beleidsvrijheid’ en ‘beoordelingsvrijheid’ niet meer te gebruiken, kwam niet geheel uit de lucht vallen. De ABRvS zat al langer met deze kwestie. In haar jaarverslagen van 2015 tot 2017 zijn hele stukken gewijd aan onderwerpen gerelateerd aan beleidsvrijheid en beoordelingsvrijheid. In het jaarverslag van 2015 vroeg de ABRvS zich al af hoe zwaar de toetsing van de bestuursrechter mag zijn als er sprake is van afwegingsruimte door ofwel beleidsvrijheid ofwel beoordelingsvrijheid.[5] De ABRvS kwam toen tot de conclusie dat de toetsing van de bestuursrechter indringend mag zijn als ook de afwegingsruimte, die het bestuur heeft, gerespecteerd wordt.[6] In het jaarverslag van 2016 ging de ABRvS nog een stapje verder. De ABRvS stelde in dat jaarverslag dat de indringendheid van een toetsing bepaald wordt door hoe streng het overheidsoptreden is; de overheid werd strenger, dus de toetsing op overheidsbesluiten werd indringender en dat was gerechtvaardigd volgens de ABRvS.[7] In het jaarverslag van 2017 was de cirkel rond. De ABRvS kwam tot de conclusie dat “de intensivering van de toetsing door de bestuursrechter zich verder heeft doorgezet” en uiteindelijk ging de ABRvS overstag: het besloot om twee dingen aan te passen.[8]

Ten eerste gebruikt de ABRvS sinds 2018 niet meer de term ‘marginale toetsing’, maar hanteert het nu de term ‘volle toetsing’.[9]Het gebruik van het begrip ‘marginale toetsing’ suggereerde volgens de ABRvS een “te vrijblijvende opstelling” van de rechter.[10] Ten tweede is het zo dat de ‘vrijheidstermen’ zijn verdwenen en zijn vervangen door de ‘ruimtetermen’. Een bestuursorgaan heeft dus een zekere ‘speelruimte’ om een beslissing te maken. Je moet dan ook niet vergeten dat van vrijheid geen sprake kan en mag zijn vanwege het legaliteitsvereiste, nu niet en vroeger ook niet. Zoals de ABRvS ook aangeeft in haar jaarverslag van 2017, kunnen publiekrechtelijke bevoegdheden niet in volledige vrijheid worden uitgeoefend, maar zijn ze “steeds gebonden aan de regels van het recht.”[11] Daarom heeft de ABRvS op een gegeven moment besloten niet meer van ‘vrijheid’ te spreken, maar van ‘ruimte’.[12]

[1] J.P. Heinrich, I. Hasker en I. van der Heijden, ‘Bestuursrecht anno 2017 volgens de Raad van State: de rechtzoekende centraal’, Blog Bestuursrecht25 april 2018, geraadpleegd op 17 maart 2021 van https://blogbestuursrecht.nl/jaarverslag-2017-raad-van-state/.

[2] F.M.C.A. Michiels, bewerkt door A.B. Blomberg en L.A.J. Spaans, Hoofdzaken van het bestuursrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2019, p. 101. ‘Jaarverslag Raad van State 2015’, Raad van State 5 april 2016, geraadpleegd op 17 maart 2021 van https://www.raadvanstate.nl/@8896/jaarverslag-raad-van/.

[3] F.M.C.A. Michiels, bewerkt door A.B. Blomberg en L.A.J. Spaans, Hoofdzaken van het bestuursrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2019, p. 101.

[4] J.P. Heinrich, I. Hasker en I. van der Heijden, ‘Bestuursrecht anno 2017 volgens de Raad van State: de rechtzoekende centraal’, Blog Bestuursrecht25 april 2018, geraadpleegd op 17 maart 2021 van https://blogbestuursrecht.nl/jaarverslag-2017-raad-van-state/.

[5] ‘Jaarverslag Raad van State 2015’, Raad van State 5 april 2016, geraadpleegd op 17 maart 2021 van https://www.raadvanstate.nl/@8896/jaarverslag-raad-van/.

[6] Ibidem.

[7] ‘Jaarverslag Raad van State 2016’, Raad van State 6 april 2017, geraadpleegd op 17 maart 2021 van https://www.raadvanstate.nl/@9020/jaarverslag-raad-van/.

[8] J.P. Heinrich, I. Hasker en I. van der Heijden, ‘Bestuursrecht anno 2017 volgens de Raad van State: de rechtzoekende centraal’, Blog Bestuursrecht25 april 2018, geraadpleegd op 17 maart 2021 van https://blogbestuursrecht.nl/jaarverslag-2017-raad-van-state/.

[9] Ibidem.

[10] Ibid.

[11] Ibid.

[12] Ibid.