D. Jansen

Op 6 juli 2018 heeft de Hoge Raad een interessante uitspraak gewezen op het gebied van internationaal  privaatrecht. In de uitspraak wordt geoordeeld over de toepassing van EVEX I en EVEX II in het kader van overgangsrecht. Tevens oordeelt de Hoge Raad dat de omstandigheid dat een vordering uit hoofde van een buitenlands vonnis is verjaard, niet met zich meebrengt dat de tenuitvoerlegging van dat vonnis in Nederland onverenigbaar is met de Nederlandse openbare orde.

Achtergrond

Deze zaak heeft betrekking op de tenuitvoerlegging van een Zwitsers vonnis, waarbij een in Nederland gevestigde partij is veroordeeld tot betaling van een geldsom aan een in Zwitserland gevestigde partij. Op 15 december 2005 heeft de rechter van Lugano te Zwitserland een vonnis gewezen tegen een in Nederland gevestigde partij waarin deze partij veroordeeld wordt tot betaling aan Fratelli ter hoogte van 95.000 Zwitserse Franken vermeerderd met rente en kosten. Ten tijde van het gewezen vonnis waren zowel Nederland als Zwitserland partij bij het op 16 september 1988 te Lugano tot stand gekomen Verdrag betreffende rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen burgerlijke en handelszaken (hierna: EVEX I). Door de komst van de EEX-Verordening in 2000, werd herziening van EVEX I noodzakelijk geacht. Gevolg daarvan is dat op 30 oktober 2007 EVEX II in werking is getreden, welk verdrag op 1 januari 2010 voor Nederland (en andere lidstaten van de EU) in werking is getreden en voor Zwitserland op 1 januari 2011. Op 10 januari 2015 is de Herschikte EEX-Verordening van toepassing geworden. Tussen de Herschikte EEX-Verordening en EVEX II bestaan grote verschillen.

In de onderhavige zaak in 2016 in Nederland wordt verlof tot tenuitvoerlegging van het in Zwitserland gewezen vonnis gevraagd, welk vonnis in 2005 is gewezen. De vraag die in dit verband rijst, is welk verdrag moet worden toegepast: EVEX I of EVEX II. De voorzieningenrechter heeft het verlof tot tenuitvoerlegging van het Zwitserse vonnis verleend. Ook de rechtbank laat dit verlof tot tenuitvoerlegging in stand.

EVEX I of EVEX II?

Tegen de beschikking van de rechtbank heeft verzoekster cassatie ingesteld. Fratelli heeft geen verweerschrift ingediend.

De Hoge Raad verricht allereerst ambtshalve onderzoek naar de vraag of verzoekster ontvankelijk is in haar cassatieberoep. Om deze vraag te beantwoorden moet worden bezien of EVEX I of EVEX II van toepassing is met de bijbehorende uitvoeringswet. De Nederlandse rechter dient dit onderzoek zelf te verrichten, ondanks dat in het Zwitserse vonnis wordt verwezen naar artikelen 54 en 58 EVEX II.

Het verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging van het eerder gewezen Zwitserse vonnis in Nederland ziet op een rechtsvordering, welke tot het Zwitserse vonnis heeft geleid en is ingesteld op 16 juni 2004. Deze rechtsvordering valt binnen de temporele reikwijdte van EVEX I, omwille van het feit dat de inwerkingtreding van dit verdrag tussen Zwitserland en Nederland plaatsvond voor deze datum, namelijk op 1 januari 1992. Het verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging van het Zwitserse vonnis valt niet binnen de temporele reikwijdte van EVEX II. De reden hiervoor is dat de rechtsvordering die tot het Zwitserse vonnis heeft geleid, voor het tijdstip van inwerkingtreding van EVEX II heeft plaatsgevonden. Ook het Zwitserse vonnis is voor dat tijdstip ingesteld.

Op grond van het voorgaande concludeert de Hoge Raad dat het verlof tot tenuitvoerlegging van het Zwitserse vonnis in Nederland enkel op de grondslag van EVEX I kon worden verleend.

Op grond van de Uitvoeringswet EVEX I strekken artikelen 2-10 van deze uitvoeringswet tot uitvoering van het EEX-Verdrag. Artikel 5 van de Uitvoeringswet van het EEX-Verdrag bepaalt dat de termijn voor het instellen van cassatieberoep één maand bedraagt. De termijn voor het instellen van cassatieberoep zoals bedoeld in artikel 37 onder EVEX I staat op grond van het bovenstaande gelijk aan deze termijn van één maand.

Het cassatieberoep in de onderhavige zaak is niet tijdig, binnen de termijn van één maand na de dagtekening van het gewezen vonnis, ingesteld. Om deze reden is de in Nederland gevestigde partij niet-ontvankelijk in haar cassatieberoep.

Ten overvloede

De Hoge Raad overweegt ten overvloede dat aan het verzoek tot vernietiging van het verlof tot tenuitvoerlegging van het Zwitserse vonnis ten grondslag is gelegd dat de vordering van Fratelli is verjaard naar Zwitsers recht, op grond waarvan de tenuitvoerlegging van dat vonnis strijdig zou zijn met de de Nederlandse openbare orde. Deze situatie zou vallen onder de weigeringsgrond van artikel 34 l, onder 1, EVEX II in samenhang met artikel 45 lid 1 EVEX II. Deze weigeringsgrond staat gelijk aan de weigeringsgrond van artikel 27, onder 1, EVEX I in samenhang met artikel 34 lid 2 EVEX I.

De Hoge Raad wijst op de bestaande vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie waarin ligt besloten dat enkel een beroep op die weigeringsgrond kan worden gedaan in het geval de erkenning van het in de andere lidstaat gewezen vonnis op onaanvaardbare wijze zou botsen met de rechten van de aangezochte staat. Er is pas sprake van een dergelijke inbreuk indien sprake is van een kennelijke schending van een rechtsregel die in de rechtsorde van de aangezochte staat van essentieel belang is of als fundamenteel recht wordt erkend.

In het licht van de uitleg over deze weigeringsgrond, oordeelt de Hoge Raad dat de verjaring van het Zwitserse vonnis onder Zwitsers recht, niet meebrengt dat de tenuitvoerlegging van dat vonnis in Nederland onverenigbaar is met de Nederlandse openbare orde. De Hoge Raad ziet niet in dat die tenuitvoerlegging op een onaanvaardbare wijze zou botsen met de Nederlandse rechtsorde doordat inbreuk zou worden gemaakt op een fundamenteel beginsel.