In 1989 werd de langstzittende crimineel van Nederland, Loi Wah C., veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Meerdere gratieverzoeken werden afgewezen, maar eerder deze maand deed demissionair minister Sander Dekker (Rechtsbescherming) dan toch een positieve voordracht tot gratieverlenging. Voorwaarde was dat C. direct het land zou verlaten. Inmiddels is C. naar zijn geboorteland China gestuurd. Begin dit jaar werd ook al gratie verleend aan Cevdet Y. Net zoals in die zaak is de demissionair minister zich ervan bewust dat zijn besluit ingrijpend is en zowel maatschappelijk als politiek tot discussie kan leiden, maar op dit moment kan hij naar eigen zeggen niets anders doen dan gratie verlenen.[1] De gratieverleningen hebben gevolgen voor de verenigbaarheid van de levenslange gevangenisstraf in Nederland met internationaal recht. Ik zal dit toelichten.

Hoewel uit vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat het opleggen van een levenslange gevangenisstraf niet in strijd is met artikel 3 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), kan de tenuitvoerlegging dat wel zijn. Volgens het EHRM moet een levenslange gevangenisstraf de jure (juridisch) en de facto (feitelijk) verkortbaar zijn. In het arrest Vinter/Verenigd Koninkrijk lichtte het EHRM deze voorwaarden toe. Allereerst moet er sprake zijn van ‘prospect of release’. Dit betekent dat de veroordeelde vanaf de oplegging van de levenslange gevangenisstraf zicht moeten hebben op wijziging, verkorting of beëindiging van de straf. Daarnaast moet er een ‘possibility of review’ bestaan. Hiermee wordt bedoeld dat er een herbeoordeling moet bestaan op grond waarvan kan worden overgegaan tot verkorting van de levenslange gevangenisstraf. Vanwege de ruime margin of appreciation van de lidstaten mogen zij hier zelf invulling aan geven. Het EHRM pleit ervoor om de herbeoordeling niet later te laten plaatsvinden dan 25 jaar na de oplegging van de straf, bij voorkeur door een onafhankelijke instantie. Bij de oplegging van een levenslange gevangenisstraf moet het voor de levenslanggestrafte in ieder geval duidelijk zijn op welke gronden hij in de toekomst in aanmerking zou kunnen komen voor verkorting, zodat hij vanaf het begin van zijn straf daar naartoe kan werken.[2]

Vanaf 1986 was de levenslange gevangenisstraf in Nederland ook daadwerkelijk levenslang. Een levenslanggestrafte kon alleen vrijkomen door middel van gratie (zie artikel 2 Gratiewet). De jure bestond er dus een mogelijkheid tot verkorting van de straf, maar de facto werd er nooit gratie verleend. Deze gang van zaken was in strijd met artikel 3 EVRM, aldus de Hoge Raad in 2016.[3] Dit heeft geleid tot het Besluit adviescollege levenslanggestraften op basis waarvan elke levenslanggestrafte na 25 jaar een herbeoordeling krijgt. Het Adviescollege Levenslanggestraften adviseert de minister voor Rechtsbescherming of een veroordeelde kan beginnen met activiteiten die gericht zijn op een mogelijke terugkeer in de samenleving. Daarbij wordt gekeken hoe hij zich heeft ontwikkeld, of er kans is op herhaling en hoe slachtoffers of nabestaanden er tegenover staan. Uiterlijk twee jaar daarna krijgt de koning advies van de minister, het Openbaar Ministerie en de rechter die de straf heeft opgelegd. Op basis daarvan beslist de koning of hij wel of geen gratie verleent.[4]

In 2017 deed de Hoge Raad opnieuw uitspraak. Volgens de Hoge Raad is met de nieuwe regeling voorzien in een stelsel van herbeoordeling op grond waarvan kan worden overgegaan tot verkorting van een levenslange gevangenisstraf, zodat de straf de jure verkortbaar is. Opgemerkt werd dat ook met het nieuwe stelsel een situatie kon ontstaan waarbij een levenslange gevangenisstraf de facto nooit zou worden verkort. De tijd moest dit nog leren, omdat deze vraag nog niet aan de orde was in het arrest.[5]

De gratieverleningen aan Cevdet Y. en Loi Wah C. laten zien dat de levenslange gevangenisstraf in Nederland de jure én de facto verkortbaar is, waardoor zowel de oplegging als de tenuitvoerlegging van de straf in overeenstemming is met artikel 3 EVRM.

[1] Kamerbrief van 10 mei 2021, 3311147.

[2] EHRM 9 juli 2013, nr. 66069/09 e.a. (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk).

[3] HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1325, NJ 2016/348, m.nt. T. Kooijmans.

[4] ‘Levenslang’, rechtspraak.nl (zoek op levenslang).

[5] HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3185, NJ 2019/326, m.nt. P.H.P.H.M.C van Kempen.