Inleiding

Hedendaags speelt sport een belangrijke rol in onze samenleving.[1] Sport zorgt niet louter voor lichamelijke gezondheid, maar ook voor mentale fitheid.[2] Zo biedt het tal van levenslessen waardoor de kwaliteit van leven wordt vergroot.[3]  In de topsport staan topsporters vaak onder grote druk, omdat zij zo goed mogelijk willen presteren. Velen gebruiken doping dan ook om hun prestaties te verbeteren, sneller van een blessure te herstellen of om meer spierkracht te ‘kweken’. Maar ook in situaties waarin een grote concurrentiestrijd is, is de kans groter dat naar doping wordt gegrepen.[4] Aangetoond is dat een individu een schatting maakt naar de waarschijnlijkheid van gevolgen van zijn gedrag en aan elk van die gevolgen een zekere positieve of negatieve waardering koppelt. Een topsporter zal een inschatting maken van de kans wat het gebruik van een verboden middel op zijn prestatie zal hebben tegenover de nadelige effecten die een openbaar gemaakte positieve dopingcontrole zal hebben op zijn imago.[5] Hoewel in diverse Europese landen (zoals België, Oostenrijk, Spanje en Italië) doping regelgeving is vastgelegd bij wet, heeft Nederland geen dopingwet waardoor bestraffing een verantwoordelijkheid is van de sportbond via een tuchtrechtelijk instituut. De overheid (justitie) speelt hier dus geen directe rol vanwege het ontbreken van rechtsmacht.[6]Dit werd ook duidelijk tijdens de Tour van 1998 waarbij het optreden van politie en justitie in Nederland sterk werd bekritiseerd, omdat het niet menselijk was om sporters na een zware etappe op een lege maag naar een ziekenhuis te vervoeren om hier vervolgens bloed, urine en hoofdhaar af te nemen.[7] Het strafrecht beschermt fundamentele rechtsbelangen. Zo zou een repressief drugsbeleid de gezondheid van de samenleving moeten beschermen en vrijwaren van zware criminaliteit en georganiseerde misdaad. Hierbij wordt wederrechtelijk gedrag bestraft en worden normen gehandhaafd door het opleggen van een sanctie. Dit roept de vraag op of het strafrecht moet worden ingezet om het gebruik van doping in de sportwereld te bestrijden? Hierbij is het beginsel ultimum remedium van belang. Zo kan er pas voor de inzet van het strafrecht worden gekozen, als blijkt dat geen enkel ander middel geschikt is (zoals tuchtrechtelijke rechtshandhaving).[8]

In dit artikel wordt kort ingegaan op de vraag: ‘Moet het strafrecht worden ingezet om het gebruik van doping in de sportwereld te bestrijden?’. Allereerst wordt een definiëring en achtergrond geschetst van het begrip doping. Vervolgens zal gekeken worden naar de context van doping in het nationale tuchtrecht en civiele recht en welke internationale dopingregels van toepassing zijn in Nederland. Tot slot wordt gekeken naar welke strafrechtelijke beginselen toepassing kunnen vinden bij de bestrijding van doping.

Achtergrond

De definiëring en achtergrond van het begrip ‘doping’

Het gebruik van prestatiebevorderende middelen zoals doping – is een ontwikkeling die zich al sinds 2700 voor Christus voordoet. In deze tijd waren er nog geen regels die het gebruik van deze stoffen sanctioneerden In China was toen al bekend dat het gebruik van planten uit het geslacht Ephedra het opwekkende middel efedrine bevat.[9] De definitie van doping hield geen verband met mensen en de definitie was: “Een combinatie van medicijnen voor de prestatieverbetering van racepaarden”.[10] Pas in 1896 werd met de dood van de Britse wielrenner Arthur Linton, aangenomen dat zijn dood het gevolg is geweest van het gebruik van prestatieverhogende middelen tijdens zijn deelname aan de race Bordeaux-Parijs.[11] De Internationale Atletiekfederatie (hierna: IAAF) is de eerste sportorganisatie geweest die dopinggebruik officieel heeft verboden in 1928. Hoewel andere sportorganisaties dit voorbeeld volgden, was het verbod niet effectief vanwege het feit dat er geen testmogelijkheden beschikbaar waren. Vervolgens werd in 1962 door de Raad van Europa de eerste dopinglijst opgesteld en werd doping één jaar later gedefinieerd als: “De toediening of het gebruik van een lichaamsvreemde stof en/of een fysiologisch middel in abnormale hoeveelheden en/of via een niet gebruikelijke toedieningswijze om opzettelijk op een oneerlijke manier de prestatie van een individu tijdens wedstrijden te verbeteren”.[12] In datzelfde jaar stelde Frankrijk de eerste dopingwet in. In aansluiting hierop kwam het Internationaal Olympisch Comité (hierna: IOC) in 1967 met een betekenis van doping: “Het gebruik van verboden stoffen zoals op de lijst die door het IOC is gepubliceerd en/of de internationale organisatie van de organisatie die aangesloten is bij het IOC, de aanwezigheid van deze stoffen in urine of bloedmonsters en het gebruik van methoden om het resultaat van een urine- of bloedmonster te manipuleren”.[13] 

In de moderne tijd deden zich nieuwe inzichten voor die ertoe hebben geleid dat stoffen en methode in de medische wereld, ook konden worden gekwalificeerd als prestatiebevorderende middelen. Een voorbeeld hiervan is het medicijn erytropoëtine (hierna EPO). In de geneeskunde wordt dit medicijn onder andere toegediend aan mensen die een tekort hebben aan rode bloedlichaampjes en als voorbereiding op intensieve, langdurige operaties. In de sportwereld wordt het medicijn EPO ingenomen om gedurende langere tijd een prestatie van topniveau vol te houden.

Als gesproken wordt over doping wordt vaak gedacht dat dit gaat om het toedienen van een verboden stof of het gebruik van een verboden methode. Echter, wordt in artikel 1 van de World Anti-Doping Code (hierna: WADA Code) een ruimere definitie gehanteerd (schending van artikel 2.1. tot en met artikel 2.8). In 2004 werd hierin de huidige definitie gegeven: “Doping is een overtreding van een of meer bepalingen van het dopingreglement”.[14] Een overtreding is wanneer een verboden stof in een testmonster van een topsporter wordt aangetroffen, maar ook wanneer in gevallen waar (nog) geen aanwezigheid van een verboden middel is aangetoond; schommelingen in de bloed- of urine waarden of gebrekkige medewerking van topsporter tijdens een dopingcontrole. Wat ook onder de reikwijdte van de definitie valt is de whereabout verplichting; vermelding van onjuistheden door topsporter. Naast bovenstaande handelingen vallen de poging tot manipulatie tijdens dopingcontroles, het bezit van doping, toedienen van doping aan een ander en het handelen in verboden prestatiebevorderende middelen binnen de definitie van de WADA Code.
Het is de plicht van elke topsporter om ervoor te zorgen dat zijn lichaam vrij is van verboden stoffen en afbraakproducten. Zo wordt bij het enkel aantreffen van een verboden stof in het testmonster al gesproken van een dopingovertreding en ligt de verantwoordelijk hiervoor bij de topsporter zelf.[15]

Regelgeving bestrijding doping op nationaal niveau

Tuchtrecht en civiel recht

Het bestraffen van het gebruik van doping is het primaat van de tuchtrechtelijke instanties en de sportorganisatie zelf.[16]Het tuchtrecht bevat veel kenmerken van het privaatrecht, bestuursrecht en strafrecht. De betekenis die de open tuchtrechtspraak heeft in de sport is het bestraffen van overtredingen in verenigingsverband. Het doel hierbij is om de normen – die worden opgelegd in de statuten en reglementen – te handhaven door tuchtrechtelijke sancties bij overtreding van het dopingreglement.[17] Hoewel in de statuten kan worden opgenomen dat de tuchtrechtspraak is overgedragen aan een onafhankelijke en onpartijdig tuchtorgaan, kan ook het Instituut Sportrechtspraak in Amsterdam recht spreken in naam van sportorganisaties die lid zijn van het Nederlands Olympisch Comité en de Nederlandse Sport Federatie (hierna: NOC*NSF). De tuchtrechtelijke uitspraken met betrekking tot het gebruik van doping werken grensoverschrijdend. Opmerkelijk is dat een topsporter voor hetzelfde feit bestraft kan worden door zijn vereniging, maar ook door zijn bond en zelf door de internationale federatie. In tegenstelling tot in het strafrecht speelt het ne bis idem beginsel (artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht) hier dus geen rol. Wel kan rekening worden gehouden met opgelegde straffen van andere instanties.

Sportbonden, het zelfstandig bestuursorgaan Dopingautoriteit, NOC*NSF en het Instituut Sportrechtspraak zijn voorbeelden van nationale doping organisaties. Doordat de overheid heeft gekozen voor gecontroleerde zelfhandhaving spelen ook sportorganisaties een steeds belangrijkere rol bij de bestrijding van doping. Zij moeten ervoor zorgen dat de dopingreglementen in overeenstemming zijn met de dopingregels die worden vastgesteld (door de Fédération Internationale de Football Association (hierna FIFA)). De druk op de sportorganisaties en de sponsoren is bijvoorbeeld te zien in Duitsland; in 2007 hebben een aantal televisiezenders besloten om overeenkomsten eenzijdig op te zeggen, als in de betrokkene sport een doping geschil plaatsvindt.[18]

Daarnaast is het ook mogelijk dat een opgelegde tuchtrechtelijke sanctie marginaal wordt getoetst door de civiele rechter.[19] De burger kan het recht om een beroep te doen op de civiele rechter niet worden ontnomen (artikel 17 van de GW en artikel 6 EVRM). Ook kan via het civiele recht de gebruiker aansprakelijk worden gesteld voor schade op grond van artikel 6:162 BW.

Wetboek van Strafrecht 

Waar verscheidene Europese landen doping sancties bij wet hebben gesteld, heeft Nederland geen specifieke strafrechtelijke dopingwetgeving. In Nederland bevat het WvSr bepalingen – artikelen 140, 330, 337 lid 1 en 174 lid 1 die zien op handel van ‘waren’ waaronder ook doping – die van toepassing kunnen zijn bij de bestrijding van dopinggebruik door een topsporter maar die niet kunnen worden ingeroepen tegen de topsport gebruiker zelf. Door het gebruik van doping strafbaar te laten stellen door justitie kunnen ook opsporingsbevoegdheden worden aangewend tegen de gebruiker.

Nederlandse dopingautoriteit

Met de codificatie van de WADA Code ratificeert een land tot de oprichting van een nationale dopingautoriteit. In Nederland is dit de Dopingautoriteit, die op 1 juli 2006 is ontstaan uit de fusie van het Nederlands Centrum voor Dopingvraagstukken en de Doping Controle Nederland. Door deze fusie zijn preventietaken en controletaken omtrent het onderwerp doping samengevoegd. De missie van de Dopingautoriteit is het realiseren van een dopingvrije sport in Nederland in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en werkt daarbij samen met nationale en internationale organisaties. De Dopingautoriteit is een zelfstandig bestuursorgaan dat is opgericht tegelijkertijd met de Wet uitvoering antidopingbeleid.[20] Deze wet geeft de Dopingautoriteit de bevoegdheid tot het uitvoeren van wettelijke taken. Zo bestaan de kernactiviteiten en wettelijke taken van de Dopingautoriteit uit: het opsporen van het dopinggebruik door middel van dopingcontroles, verzamelen van onderzoeken van informatie over mogelijke overtredingen van een dopingreglement, het geven van voorlichting over doping en het voeren van juridische procedures.[21]

Indien de uitkomst van een dopingcontrole positief is, wordt dit door de Dopingautoriteit gemeld aan de nationale sportbond waarbij de topsporter is aangesloten. De sportbond kan vervolgens kiezen of zij overgaan tot het starten van een procedure maar in het geval de sportbond dit niet doet, zorgt de Dopingautoriteit dat de zaak aanhangig wordt gemaakt bij het bestuur of de tuchtcommissie van de sportbond.  Om ervoor te zorgen dat de Dopingautoriteit bij haar werk de privacyregels goed in acht neemt, is de Wet uitvoering antidopingbeleid opgesteld. Dit zorgt voor een juridische basis voor dopingcontroles.

Vergelijking het tucht- en strafrecht

In Nederland wordt het gebruik van doping alleen strafbaar gesteld volgens het tuchtrecht van sportbonden en niet volgens het strafrecht. In het strafrecht is de overheid (justitie) de initiërende partij en gaat het om de vraag of de verdachte (artikel 27 WvSr) één of meerdere gedragsnormen heeft overtreden. Het tuchtrecht maakt onderdeel uit van het verenigingsrecht en gaat om sanctioneren van gedrag in type groepen.[22] Bovendien kan een zaak alleen in het tuchtrecht worden afgedaan als op beide partijen het tuchtrecht van toepassing is.

Internationale regelgeving

Oprichting Anti-Doping regelgeving

In 1999 hebben het IOC en de internationale sportbonden de World Anti-Doping Association opgericht met als doel om het gebruik van doping te bestrijden. Hierbij is er een nauw samenwerkingsverband met atleten, sportorganisaties, nationale overheden en intergouvernementele organisaties.[23]

WADA Code

In 2003 heeft WADA voor het eerst de WADA Code opgesteld.[24] In 2004 is de Code van kracht geworden en vormt het sindsdien wereldwijd als fundament van het antidopingbeleid. Zo komen de doelstellingen uit de United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization (hierna: UNESCO) Convention Against Doping in Sport voort uit de WADA Code. Ook in Nederland vormt de WADA Code de basis: het Nederlandse dopingreglement kan en mag gezien worden als de Nederlandse versie van de WADA Code.
Het doel van de WADA Code is “het beschermen van het recht van iedere sporter om deel te nemen in een dopingvrije sport en daardoor het verbeteren van de gezondheid, eerlijkheid en gelijkheid voor iedere sporter wereldwijd”.[25] Tevens zorgt de WADA Code ervoor dat er een geharmoniseerd en effectief antidopingbeleid is op internationaal en nationaal niveau.
De WADA Code bestaat uit vier delen. In deel 1 is onder andere de definitie van doping opgenomen. Ook tref je hier de bewijs artikelen en reglementen aan. Vervolgens wordt in deel 2 ingegaan over het opsporen van doping. In deel 3 wordt duidelijk welke instanties bevoegd zijn en in deel 4 wordt een mogelijkheid gegeven tot het wijzigen van de opvatting van de WADA Code.[26]

International Standards

Organisaties die zijn aangesloten bij WADA hebben de verplichting om de Internationale Standaarden over te nemen en uit te voeren. Eén van de belangrijke standaarden is de WADA-dopinglijst. Hierin wordt een onderscheid gemaakt tussen stoffen en methoden. Bovendien wordt er ook een onderscheid gemaakt in stoffen die altijd verboden zijn en stoffen die enkel binnen een competitie verboden zijn. Deze indeling is historisch bepaald en daarom niet altijd even logisch. Ook kan een stof binnen als buiten een wedstrijdverband verboden zijn; als een topsporter tijdens trainingen een stof heeft gebruikt die van invloed is op de prestatie tijdens de wedstrijd. De middelen en methoden die zijn opgenomen in de lijst, zijn vaak ook van toepassing in de geneeskunde. In beginsel is de lijst van toepassing op elke topsporter, ongeacht de sport. Er wordt alleen een uitzondering gemaakt bij bètablokkers en alcohol (alleen bij bepaalde sporten verboden).
Een stof komt op de lijst als wordt voldaan aan minimaal twee van de onderstaande drie criteria:

  1. (mogelijk) prestatiebevorderend
  2. (mogelijk) schadelijk voor de gezondheid
  3. in strijd met de ’Spirit of Sport’ (intrinsieke waarde van de sport)

Model Rules, Guidelines and Protocols

Het model Rules, Guidelines and Protocols biedt ondersteuning bij het implementeren van het anti-doping programma. De richtlijnen zijn niet verplicht.

Verdragen

In 1989 heeft de Raad van Europa de Europese Anti-doping Conventie opgesteld en is in 1994 in Nederland goedgekeurd bij Rijkswet.[27] Nederland heeft zich hierdoor verplicht om een anti-doping beleid te voeren, maar is wel vrij om zelf te kiezen op welke manier. Daarnaast trad in 2005 het UNESCO Convention Against Doping in Sport in werking.[28] Dit verdrag is ook in Nederland geratificeerd waardoor de lidstaat verplicht is om maatregelen te nemen die het gebruik van doping tegengaan.

Strafrechtelijke beginselen

Subsidiariteitsbeginsel

 Het subsidiariteitsbeginsel houdt in dat een gedraging niet strafbaar moet worden gesteld door de wetgever als de rechtsregel ook met minder ingrijpende juridische en niet-juridische middelen kan worden gehandhaafd.[29] Het strafrecht mag pas worden ingezet als ultimum remedium (uiterst redmiddel). Nu kunnen er ook andere wegen worden bewandeld die de voorkeur verdienen. Namelijk via het tuchtrecht en civiele recht, waarbij minder inbreuk worden gemaakt op de individuele vrijheid van de burger. Sancties die op grond van de WADA Code kunnen worden opgelegd is een schorsing van twee jaar. Daarnaast kan de Dopingautoriteit een boete opleggen.[30] Indien het civiele recht geen voldoende waarborgen biedt moet aansluiting worden gezocht bij administratieve mogelijkheden. In het geval het privaat- en bestuursrecht geen geschikte middelen zijn, dan kan als laatst worden gekozen voor het strafrecht.

Proportionaliteitsbeginsel

Het proportionaliteitsbeginsel gaat ervan uit dat de straf in verhouding staat met de ernst van de gedraging. Bij het gebruik van doping zal het lastig zijn om te toetsen aan dit beginsel omdat niet duidelijk is welke straffen justitie zal eisen.

Legaliteitsbeginsel

Het legaliteitsbeginsel gaat ervanuit dat een gedraging pas strafbaar kan worden gesteld als hiervoor een wettelijke grondslag is. Het beschrijven wat onder het gebruik van doping valt (ruime definitie in artikel 1 WADA Code) is niet eenvoudig. Daarom moeten de verboden gedragingen helder zijn omschreven als het strafrecht wordt ingezet om het gebruik van doping te bestrijden.

Conclusie

Hoewel Nederland geen sportwet kent hebben wij wel de Wet uitvoering Anti-doping beleid.  Zo is het gebruik van doping in Nederland niet strafbaar volgens het strafrecht, maar wel volgens het tuchtrecht van sportbonden. Bovendien heeft Nederland antidopingregels uit de World Anti-doping Code geïmplementeerd in het Nationaal Dopingreglement. Hierdoor gelden wereldwijd dezelfde regels en daardoor dezelfde sancties voor sporters die een overtreding begaan. De anti-dopingregels staan in het dopingreglement van de betreffende sportbond waar de sporter rechtstreeks of via zijn sportclub bij is aangesloten.

Al met al is de strijd tegen doping voornamelijk een taak van de sporter zelf en dient een topsporter zich op basis van het dopingreglement aan bepaalde voorschriften te houden. Zo dienen de Nederlandse topsporters die in zogenaamd nationale ‘testingpool’ zitten, hun verblijf door te geven zodat de dopingcontroleur weet waar hij de sporter kan vinden.
Ook is het oplossen van het probleem van het gebruik van doping in de sport een taak van de sportorganisaties en een taak van de overheid. De UNESCO Convention Against Doping in Sport en de Europese Anti-doping Conventie verplichten de overheid om zo ook in ieder geval samen te werken met sportorganisaties en bonden. Daarentegen mag Nederland zelf kiezen voor de wijze waarop zij aan die samenwerking gestalte geven.

Daarnaast zou het betreden van het strafrecht ervoor zorgen dat van andere maatschappelijke gebieden afstand wordt genomen. Ook hebben sportorganisaties voldoende mogelijkheden om een procedure aanhangig te maken via het (verenigings)tuchtrecht en civiele recht, en zijn de straffen die nu kunnen worden opgelegd zwaar.

Ik kom tot de conclusie dat het strafrecht niet moet worden ingezet om het gebruik van doping in de sportwereld te bestrijden, omdat er in beginsel voldoende internationale en nationale anti-doping wetgeving is om het gebruik van doping te bestrijden.

 

[1] J. Dekker, ‘Hoogtepunten Nederland Spanje’, Trouw 11 juli 2010.

[2] ‘Sport en gezondheid’, www.nosnsf.nl (zoek op sport en gezondheid).

[3] R. Spekenbrink, ‘Leven zonder sport maakt ons chagrijnig’, AD 11 april 2020.

[4] ‘Sport en doping’, www.sportendoping.jouwweb.nl (zoek op waarom gebruiken sporters doping?).

[5] Rapport onderzoek naar de determinanten van het gebruik van dopinggeduide middelen onder topsporters en evaluatie van het antidopingbeleid in Nederland, 2005.

[6] ‘Doping en wet’, www.dopingautoriteit.nl (zoek op regelgeving doping op nationaal niveau).

[7] Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Sport en criminaliteit, 28 april 2002.

[8] J. Crijns, ‘Strafrecht als ultimum remedium’, (AA 2012 afl. 11, bijzonder nummer), Ars Aequi Libri januari 2012.

[9] ‘Geschiedenis van doping’, www.dopingautoriteit.nl (zoek op oorsprong doping).

[10] ‘Geschiedenis van doping’, www.dopingautoriteit.nl (zoek op oorsprong doping).

[11] B. Brouwer, Arthur Linton Een ‘dopingdode’ uit het negentiende- -eeuwse wielrennen en het WADA-antidopingbeleid, 2010 Uitgevers 2018.

[12] ‘Geschiedenis van doping’, www.dopingautoriteit.nl (zoek op oorsprong doping).

[13] ‘Geschiedenis van doping’, www.dopingautoriteit.nl (zoek op oorsprong doping).

[14] Geschiedenis van doping’, www.dopingautoriteit.nl (zoek op oorsprong doping).

[15] WADA Code, Part 1 (Doping Control), p. 19.

[16] Kamerstukken II 2007/ 08, 30234, p. 22.

[17] Kamerstuk II  2015/16, 30 453, p. 2.

[18] ‘Hele Raboploeg aan doping in Tour 2007, Trouw 3 november 2013.

[19] M. Van Dijk, M. Leenknegt, ’Tuchtrecht bonnen de sport én mogelijk bij de civiele rechter.’, p. 24-25.

[20] Kamerstuk II  2015/16, 30 453, p. 6.

[21] ‘Doping en wet’, www.dopingautoriteit.nl (zoek op regelgeving doping op nationaal niveau).

[22] ‘Tuchtrecht’, www.atletiekunie.nl (zoek op strafrecht versus tuchtrecht).

[23] S. Teitler en H. Ram, ‘Nederlandse tuchtrechtspraak en de toepassing van de World Anti-Doping Code’, Tijdschrift voor Sport en Recht 2010 afl. 2, p. 58-59.

[24] ‘Wereld Anti-Doping Programma’, www.dopingautoriteit.nl (zoek op doping in de wereld).

[25] ‘Antidopingorganisaties’, www.dopingautoriteit.nl (zoek op dopingorganisaties.

[26] WADA Code, Part 1 (Doping Control), p. 5-9.

[27] Rijkswet van 17 november 1994, Stb. 878.

[28] ‘International Convention against Doping in Sport’, www.unesco.org (zoek op ENESCO Convention).

[29] G.J.M. Corstens, Het Nederlandse strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2018.

[30] WADA Code, Part 1 (Doping Control), p. 60-87.