Eind 14e eeuw: een driejarig varken loopt door de straten van Falaise. Het dier is met geboeide poten op weg naar de plaats van executie. Het beest is zojuist door de rechtbank veroordeeld voor de moord op een baby en zal dit delict met zijn leven moeten bekopen. Onder luid gejoel wordt het varken opgehangen en verbrand.[1] Aanwezig zijn onder andere zijn soortgenoten; deze zijn door de magistratuur opgeroepen om de tenuitvoerlegging van het vonnis bij te wonen (wellicht ten behoeve van het strafdoel van preventie). Een toeschouwer, zijn tijd vooruit, zal wellicht gedacht hebben aan de noodzaak tot erkenning van dierenrechten.

 

Begin 21e eeuw: er is gelukkig veel veranderd. Varkens worden niet meer door rechters ter dood veroordeeld, ratten worden niet meer als getuigen opgeroepen en het Burgerlijk Wetboek kent sinds kort een bepaling waarin staat dat dieren geen zaken zijn. In vergelijking met de situatie waar wij vandaan komen is er dan ook veel meer aandacht voor dierenwelzijn. Is de geboekte progressie echter als voldoende te beschouwen? En welke verdere waarborgen zijn in de nabije toekomst wenselijk? Onderstaand volgt een analyse van de voortgang.

 

Voor de eerste noemenswaardige juridische regeling ter bescherming van dieren moeten wij terug naar het jaar 1875. De Nederlandse overheid neemt dan voor het eerst op rijksniveau een wet aan die het mishandelen van dieren tracht tegen te gaan. Meer specifiek betreft het de strafbaarstelling van het moedwillig kwellen, pijnigen of mishandelen van een hond of kat. In 1886 zou deze wet worden opgevolgd met de eerste algemene strafbaarstelling van ‘het zonder redelijk doel pijn doen of kwellen van een dier’.[2] Opvallend is dat er toentertijd niet veel is gekeken naar de innerlijke waarde van het dier zelf, maar naar de gevoelens die dergelijke mishandelingen bij menselijke getuigen zou kunnen oproepen. Met andere woorden, we vonden het vooral erg vervelend voor onszelf om de mishandeling te moeten aanschouwen. De slechte behandeling van het dier was geen primaire reden voor de strafbaarstelling. Overigens vonden er maar heel sporadisch veroordelingen plaats op grond van deze wetsbepaling.

 

Wij dienen (helaas) een grote sprong in de tijd te maken voor verdere wetgeving op dit gebied. De 20e eeuw kenmerkte zich lange tijd door de afwezigheid van landelijke aandacht voor dierenleed. Goede initiatieven tegen de mishandeling van dieren moesten vooral vanuit de gemeenschap zelf komen. Zo kende de dierenbescherming lange tijd een eigen inspectiedienst. Pas richting het einde van de vorige eeuw, in 1992, ging de wetgever weer noemenswaardig ingrijpen. In dit jaar kwam de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren tot stand. Samen met andere regelgeving werd er zodoende voorzien in een volledig wettelijk kader ter bevordering van dierenwelzijn. Sinds 2011 is het gros van deze regelgeving, inclusief de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, vervangen door de Wet dieren. Een grote stap voorwaarts, voor het eerst wordt er in de memorie van toelichting expliciet gesproken over ‘de intrinsieke waarde van het dier’ en ‘het maatschappelijk besef van de noodzaak tot een respectvolle omgang met dieren’. Deze wet regelt onder meer dat dierenmishandeling wordt bedreigd met een gevangenisstraf van ten hoogste 3 jaar of een geldboete uit de vierde categorie (anno 2021: maximaal € 21.750).[3] De Wet Dieren ziet ondertussen ook op onder andere regels betreffende het vervoer van dieren, een meldplicht ten behoeve van dierziektes en voorschriften ten behoeve van de productie van vlees. Ondertussen heeft de Europese Commissie ook niet stilgezeten. In april van dit jaar is de Animal Health Regulation in werking getreden. Deze wet dient ter harmonisatie van de vele regelgeving op Europees niveau. Al met al kan er ondertussen gesproken worden van een uitvoerig wettelijk kader ter bescherming van onze dierlijke aardbewoners.

 

De geschiedenis van dierenrechten zoals hierboven beschreven is mijns inziens een goed voorbeeld van de notie dat iedere vorm van verandering begint bij een maatschappelijk besef dat iets beter of anders moet; en laten we eerlijk zijn dat er op het gebied van dierenwelzijn nog het een en ander beter moet. Een aantal maanden geleden doken er schokkende beelden op van de toepassing van elektroschokken in slachthuizen, er gaan nog regelmatig filmpjes rond van mishandelde honden en katten en de wijze waarop bond geproduceerd wordt is niet bepaald smakelijk. Het effect dat bepaalde handelingen op de gevoelens van dieren heeft, dient dan ook meer centraal te komen staan binnen het dagelijks leven. Zo ontstaat er meer maatschappelijk draagvlak. Om dit idee te verduidelijken sluit ik dit artikel graag af met de bespreking van een privaatrechtelijke zaak betreffende de vervreemding van een kat.

 

Het betreft een zeer recente uitspraak van de rechtbank Den Haag.[4] In de betreffende zaak ontstond er een conflict tussen de eigenaar van het beestje en diens buurvrouw. De kat, Felix, werd regelmatig door de buurvrouw naar binnen gelaten en werd daar voorzien van voedsel en aandacht. De kat komt op een gegeven moment niet meer thuis, maar heeft een vast verblijf bij de buurvrouw die het beest weigert terug te brengen. Hierop start de eigenaar van Felix een procedure bij de kantonrechter. De rechter oordeelt als volgt: ‘Hoewel dieren geen zaken zijn, zijn de bepalingen die betrekking hebben op zaken wel op dieren van toepassing (artikel 3:2a BW).[5] Hoewel ik geenszins wil insinueren dat dit mijns inziens in zijn essentie een verkeerde uitspraak is, geeft de beknoptheid ervan aan hoe inhoudsloos artikel 3:2a BW nog is. Het lijkt nu alsof wij binnen de toepassing van deze wetsbepaling ‘even snel zeggen dat dieren geen zaken zijn’ (omdat het ons nu eenmaal wordt opgedragen). Vervolgens wordt het vermogensrecht volgens de normale gang van zaken toegepast. Dit roept de vraag op, moeten we niet toe naar een situatie waarin uitvoeriger wordt gekeken naar de rechten van het dier? Was er bijvoorbeeld wellicht een reden dat het dier niet meer thuis kwam? En had niet verder onderzocht kunnen worden in welke situatie de kat zich het best voelde?

 

Binnen privaatrechtelijke betrekkingen is de horizontale werking van grondrechten nu niet meer weg te denken. Is het niet tijd dat de rechten van het dier ook binnen civiele procedures door gaan klinken? De intrinsieke waarde van het dier, het maatschappelijk besef van de noodzaak tot een respectvolle omgang met dieren, dit soort begrippen dienen een rol te spelen binnen het dagelijks leven, niet alleen in extreme situaties waarbij groot dierenleed aan het licht komt. Alleen op deze manier kan er actief maatschappelijk besef worden bewerkstelligd en zullen de hard bevochten dierenrechten meer inhoud krijgen.

 

 

[1] https://www.historischeverhalen.nl/de-zeug-van-falaise-door-key-tengeler/

[2] Middels het Wetboek van Strafrecht van 1886 dat wij in brede zin nu nog steeds kennen.

[3] Art. 2.1 jo. 8.12 Wet Dieren.

[4] Rb. Den Haag 23 juni 2021, ECLI:RBDHA:2021:6427.

[5] Zie r.o. 4.1 e.v.