M. de Kind

Vorige maand is in de juridische wereld enige opschudding ontstaan nadat Inez Weski, een Nederlandse strafrechtadvocate, door de rechter is aangesproken op haar pleitstijl. Zij heeft, naar Amerikaanse bewoordingen, een benchslap gekregen. Wat brengt dit teweeg?

 

Inez Weski en Tandem II

Weski, als advocaat beëdigd in 1978, is met haar 40 jaar ervaring in de strafrechtadvocatuur een van de meest ervaren strafpleiters van Nederland. Desondanks is ze vorige maand door de rechtbank Amsterdam afgeschilderd als een onbegrijpelijk warhoofd.[1] In de uitspraak inzake het Tandem II-arrest heeft de Amsterdamse rechtbank algemene opmerkingen over het gevoerde verweer toegevoegd, luidende:

“Voor de rechtbank is het, ondanks de indeling in hoofdstukken, die elk een op zich begrijpelijke titel hebben, lastig gebleken de structuur in het betoog te ontdekken. Uitdrukkelijk onderbouwde standpunten zijn, ook door het zeer wijdlopige en grammaticaal niet kloppende taalgebruik, niet eenvoudig te onderscheiden. Complicerend is verder dat dezelfde argumenten vaak onder verschillende hoofdstukken terugkomen en dat vele citaten en voetnoten zijn toegevoegd, zonder dat steeds duidelijk is wat daarmee wordt beoogd.” [2]

Benchslap

Een dergelijke overweging door de rechtbank wordt in Amerika ook wel aangeduid met de term benchslap, oftewel: ‘A judicial ruling or opinion that is harsh or humiliating towards a particular party or attorney’.[3] Waar dit in Amerika een fenomeen is, is het in Nederland minder populair. Toch biedt ook de Nederlandse rechtspraktijk een aantal voorbeelden, waarbij onder andere in de Punkie-zaak en de ‘kleuterruzie in de zandbak’-zaak kunnen worden aangehaald.[4], [5]

Rechtbank en Orde van Advocaten

In dit kader zijn opmerkingen naar boven komen drijven die onder andere zien op de rol van rechters en de Orde van Advocaten in dergelijke situaties. De Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) is ingevolge art. 134 Grondwet jo. art. 17 Advocatenwet de publiekrechtelijke beroepsorganisatie van de advocatuur. Ingevolge art. 1 lid 1 Advocatenwet worden advocaten van rechtswege ingeschreven op het tableau van de NOvA. Naast de NOvA heeft ieder arrondissement een plaatselijke Orde van Advocaten. Aan het hoofd van zowel de NOvA als de plaatselijke Ordes staat een deken.

In de zaak van mr. Weski is de Rotterdamse deken in de maatschappelijke discussie betrokken geraakt toen hij stelde te overwegen met haar in gesprek te gaan. Aangezien Weski deel uitmaakt van de Orde, valt haar ambtsuitoefening onder de verantwoordelijkheid van de deken. In het NRC-commentaar werd onder andere gesteld dat de deken met zijn opmerking de kans miste om als eerste voor zijn ambtgenoot op te komen: “Het was passend geweest als de deken juist een gesprek met de president van de rechtbank had aangekondigd. Om te informeren of hier sprake was van een incident. Of de advocaat tijdens zittingen was aangesproken op wijdlopigheid. Of was aangespoord haar standpunten beter te organiseren? En zo nee, waarom dan niet?”[6] Bovendien werd gesteld dat rechters de gestelde twijfel of de advocaat wel over voldoende kennis en vaardigheden beschikt om een goed verweer te kunnen voeren, via hun president bij de balie aan zouden moeten kaarten. Op die manier kan de advocaat worden gecorrigeerd, zónder dat daarmee het strafproces wordt beschadigd.[7]

Ook Weski zelf heeft kritiek jegens de rechtbank geuit. Zij stelt dat de benchslap mede is ingegeven door het feit dat zij eerder – zonder resultaat – probeerde de rechtbank te wraken omdat de rechters niet onpartijdig waren.[8]

Tot slot heeft de Rotterdamse deken, Peter Hanenberg, gereageerd door te stellen: “Met een vonnis spreekt de rechter als laatste in een procedure en komt een einde aan een geschil. Als een rechter daarin overwegingen betrekt over het optreden van een advocaat, laat dit deze advocaat in een moeilijke positie. Weerlegging van een en ander is immers eerst in hoger beroep of cassatie mogelijk. In plaats van een geschil te beslechten is er nu een opgeworpen.”[9] Volgens de deken zal de discussie dus – in ieder geval in het onderhavige geval – in de rechtszaal moeten worden gevoerd.

 Conclusie

Deze reacties – welke slechts een kleine greep zijn uit alle gegeven reacties – geven weer dat in dit kader ruimte bestaat voor discussie. Wat is precies de rol van de deken in dergelijke situaties? Hoe ver kunnen rechters gaan met berispingen in gerechtelijke uitspraken? Is een gerechtelijke uitspraak überhaupt de juiste plek om dit te doen? Mijns inziens kan het geen kwaad als deze discussie daadwerkelijk meer uitgebreid zal worden gevoerd. Of dit het geval zal zijn, moet echter nog blijken.

[1] M. Haenen, ‘Advocaat Weski vindt dat ze is afgeschilderd als een warhoofd’, NRC 20 april 2018.

[2] ECLI:NL:RBAMS:2018:2504, r.o. 3.2.

[3] L. Wopereis, ‘Benchslap: Inez Weski kreeg er een uitgedeeld’, Advocatie 23 april 2018.

[4] ECLI:NL:RBHAA:2010:BM4040, r.o. 4.6 (Punkie).

[5] ECLI:NL:RBOVE:2013:2966, r.o. 4.2 (Kleuterruzie in de zandbak).

[6] Redactie, ‘Kritiek per vonnis op één advocaat kan vertrouwen in proces beschamen’, NRC 25 april 2018.

[7] Redactie, ‘Kritiek per vonnis op één advocaat kan vertrouwen in proces beschamen’, NRC 25 april 2018.

[8] M. Haenen, ‘Advocaat Weski vindt dat ze is afgeschilderd als een warhoofd’, NRC 20 april 2018.

[9] Redactie, ‘Rotterdamse deken kritisch over rechterlijk oordeel Weski’, Advocatenblad 27 april 2018.