In het vonnis van de Rechtbank Den Haag op 24 juni 2015 werd besloten dat de Staat meer moet doen om de uitstoot van broeikasgassen in Nederland te verminderen. De stichting Urgenda spande de zaak aan tegen de staat. Deze stichting houdt zich bezig met de ontwikkeling van plannen en maatregelen ter voorkoming van klimaatverandering. Urgenda vorderde dat de Staat de jaarlijkse Nederlandse emissies van broeikasgassen in 2020 dient te verminderen met ten minste 25% ten opzichte van het jaar 1990. Indien de Staat dit niet doet, handelt hij onrechtmatig.

Milieugevolgen

De emissie van broeikasgassen kan ernstige gevolgen hebben voor de wereld. Het huidige emissieniveau dreigt te leiden tot een opwarming van de aarde met meer dan 2 °C dat tot ernstige of eventueel catastrofale gevolgen kan hebben voor de wereld. Om het klimaatbeleid van landen over de gehele wereld proberen vast te stellen, zijn er de afgelopen decennia verschillende klimaatconventies geweest. In het VN Klimaatverdrag is het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) opgericht als wereldwijd kennisinstituut. Het rapport AR4/2007 van het IPCC stelt vast dat Annex I-landen (waaronder Nederland) minimaal een reductie van 25-40% moeten bereiken in 2020 ten opzichte van 1990. Nederland heeft in overeenstemming meegewerkt met het besluit waarin dit is vastgesteld. Tot 2010 is Nederland uitgegaan van een reductiedoelstelling voor 2020 van 30% ten opzichte van 1990. Na 2010 is Nederland uitgegaan van de EU-reductiedoelstelling. Naar verwachting komt deze laatste reductie neer op een vermindering van 14-17% in 2020. Deze vermindering ligt dus onder de norm uit het internationale klimaatbeleid van 25-40% in 2020. De rechtbank concludeert dat hieruit volgt dat het hoogstwaarschijnlijk is dat binnen enkele decennia een gevaarlijke klimaatverandering optreedt met onomkeerbare gevolgen voor mens en milieu. De Staat erkent dit ernstige probleem.

Het vonnis in het kort

Urgenda verwijt de Staat onder andere dat hij zijn zorgplicht schendt doordat hij onvoldoende maatregelen treft om gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen. De rechtbank geeft aan dat de vraag of de Staat deze zorgplicht schendt, niet eerder is beantwoord in een Nederlandse procedure. In de beoordeling neemt de rechtbank mee dat de Staat al sinds 1992, maar in ieder geval sinds 2007, wetenschap heeft van de opwarming van de aarde en de daaraan verbonden risico’s. De rechtbank oordeelt daarom dat op de Staat een zware zorgplicht rust om maatregelen te treffen die de opwarming van de aarde voorkomen. Concluderend bepaalt de rechtbank dat de vermindering van de Nederlandse uitstoot van broeikasgassen met 17% in 2020 onvoldoende is. Reden hiervoor is dat over een langere periode gezien de totale uitstoot van broeikasgassen veel geringer is wanneer een hogere vermindering van de emissie (van 25-40%) in 2020 plaatsvindt, dan in het geval van een reductie van 20% of minder in 2020. De rechtbank oordeelt bovendien dat de reductiedoelstelling van 25-40% niet tot een onevenredig zware last voor Nederland of de Staat leidt. Ten slotte oordeelt de rechtbank dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld en verplicht de Staat het reductieniveau te verhogen tot 25%.

Hoger beroep

Staatssecretaris Wilma Mansveld heeft gisteren bekend gemaakt dat de Staat in hoger beroep gaat tegen het vonnis. De reden voor hoger beroep is om zekerheid en eenheid in de rechtsvorming te verkrijgen. Het hoger beroep zal zich richten op de omvang van de toetsing door de rechter aan de beleidsruimte van de Staat, de wijze waarop de rechter het internationaal recht betrekt en de wijze van invulling van de zorgvuldigheidsnorm.

Laat ons weten wat jij van deze uitspraak vindt!