Over de tekortkomingen in de Nederlandse Euthanasiewetgeving

Door Anne Brekelmans

Charlotte is 22 jaar oud en lijdt aan de jeugdvorm van de ziekte van Huntington die bepaalde delen van de hersenen aantast. Deze ziekte, een erfelijke aandoening met 50% kans overdraagbaarheid op nageslacht, uit zich onder andere door onwillekeurige bewegingen, verstandelijke achteruitgang, gedrags- en persoonlijkheidsveranderingen en daarnaast een verscheidenheid van psychische symptomen. Zij heeft haar oma en tante zien sterven aan de volwassen versie van Huntington en haar moeder heeft deze ziekte momenteel ook in een vergevorderd stadium. Zij heeft de lijdensweg die ze zelf tegemoet gaat al drie keer van dichtbij meegemaakt. Ze weet dat ze zichzelf volledig zal verliezen. Een verschrikking voor iemand die eigenlijk midden in het leven zou moeten staan. Haar toekomstbeeld is zeker, zij zal overlijden aan de gevolgen van deze ziekte. Het is alleen niet zeker of zij dit kan zoals zij zou willen, namelijk op een waardige manier. Zij heeft in een wilsverklaring laten opstellen dat zij onder bepaalde omstandigheden de doodswens heeft. Ondanks dat haar euthanasieverklaring voldoet aan de in Nederland geldende Euthanasiewet, hoeft een arts niet mee te werken aan de tenuitvoerlegging van haar euthanasie indien deze twijfels heeft of de wilsverklaring, als het moment daar is, nog wel echt geldend is. Het is voor een arts namelijk moeilijk om alleen op basis van een wilsverklaring te handelen. Iemand laten sterven zonder daadwerkelijke duidelijke tekenen van een euthanasiewens is eigenlijk onmogelijk en daarom is het een zeldzaamheid dat alleen op basis van een wilsverklaring euthanasie wordt uitgevoerd. Maar is dit wel wenselijk? Immers heeft Charlotte toch niet voor niets een weloverwogen wilsverklaring opgesteld?[i],[ii]

Euthanasie pas legaal in de 21e eeuw

Niet heel verrassend maar waar, de discussie over het al dan niet mogelijk maken van euthanasie is een veel besproken liedje zonder einde. Waar enerzijds, vaak in gelovige hoek, wordt gesteld dat euthanasie onmogelijk zou moeten worden gemaakt, preken anderen dat euthanasie een autonome beslissing is van de patiënt in kwestie. Onder andere de Nederlandse vereniging voor een vrijwillig levenseinde pleit hiervoor. De Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Euthanasiewet) is sinds 2002 een soort middenweg in deze eindeloze discussie en is in overeenstemming met internationale en Europese verdragsbepalingen zoals bijvoorbeeld het recht op leven in artikel 2 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM).[iii]

Enkele rechtszaken in Nederland hebben de Euthanasiewet mede tot stand gebracht. De zaak Postma uit 1973, waarin een arts haar doodzieke moeder een dodelijke injectie morfine toediende, is de eerste zaak waarbij door de rechtbank Leeuwarden enkele zorgvuldigheidseisen werden gesteld. Deze zouden later ook in de wet opgenomen worden.[iv] De zaak Wertheim uit 1981, betreffende een vrouw die een andere vrouw hielp medicijnen te verkrijgen voor zelfdoding, was baanbrekend. De rechtbank Rotterdam overwoog dat zelfdoding niet altijd onaanvaardbaar is, zoals vroeger werd verondersteld. De rechtbank voegde de eis dat een arts betrokken moest zijn toe aan de reeds bestaande zorgvuldigheidseisen.[v] De zaak Schoonheim uit 1983-1986 was de eerste zaak waarin euthanasie wel bewezen werd verklaard maar niet strafbaar was. Het hof van Amsterdam was het hier niet mee eens maar uiteindelijk heeft de Hoge Raad besloten dat euthanasie wel degelijk onder bepaalde voorwaarden geoorloofd is.[vi] In de zaak Chabot uit 1993-1995 kwam het onderscheid tussen lichamelijk en psychisch lijden aan de orde. Het ging in deze zaak om een vrouw die middels medicijnen, verkregen bij haar psychiater, haar leven beëindigde. De vrouw leed aan ernstige rouw en depressieve verschijnselen maar leed niet aan een psychiatrische stoornis. De rechtbank passeerde in haar vonnis de vraag of het ging om een psychiatrische stoornis maar oordeelde dat er sprake was van een ondraaglijk en uitzichtloos lijden. Verder werd er gekeken naar de overige zorgvuldigheidseisen die op dat moment golden. De Hoge Raad achtte het oordeel van de rechtbank juist, maar er moest nog een zorgvuldigheidseis toegevoegd worden. Een tweede arts had namelijk moeten kijken naar de patiënte. In deze zaak werd het lijden dus losgekoppeld van de daaraan ten grondslag liggende ziekte.[vii] De laatste belangrijke zaak voordat euthanasie in de wet werd geregeld was de zaak Brongersma uit 1998-2002 waarbij de patiënt zijn leven beëindigde door middel van medicijnen verstrekt door de huisarts. De patiënt had geen lichamelijke of psychiatrische kwalen maar zijn leven was voor hem ondraaglijk geworden. Er werd door de rechtbank Haarlem gekozen voor een ruime interpretatie van ondraaglijk en uitzichtloos lijden. Het hof van Amsterdam overwoog dat het in deze situatie gaat om euthanasie buiten het medische domein.[viii] Deze euthanasie zou dus niet vallen onder de hierna ontstane Euthanasiewet. De invulling van uitzichtloos en ondraaglijk lijden wordt hierdoor dus erg vaag, iedereen verstaat hier toch iets anders onder?[ix],[x],[xi]

Euthanasie in de wetgeving

Blijkens de Nederlandse wetgeving omtrent euthanasie is een arts niet verplicht om euthanasie uit te voeren, zelfs niet als een patiënt een wilsverklaring op heeft gesteld. In een dergelijke wilsverklaring legt men de wensen vast voor onder andere het levenseinde. Deze verklaring is voor de situaties waarin men niet meer in staat is om over dit soort beslissingen te kunnen praten met de arts. Men kan in de verklaring vast laten leggen onder welke omstandigheden euthanasie uitgevoerd moet worden. Maar dat verplicht een arts niet om dit euthanasieverzoek ook uit te voeren. Hulp bij het zelfgewilde levenseinde is afhankelijk van de bereidheid van artsen. De ruimte die de wet biedt voor mensen met een doodswens wordt door veel artsen onvolledig benut. Dit heeft te maken met de zorgvuldigheidseisen in art. 2 van de Euthanasiewet. Euthanasie is alleen legaal als wordt voldaan aan al die eisen. Ten eerste moet de arts overtuigd zijn dat het verzoek van de patiënt om euthanasie weloverwogen en vrijwillig is. Ten tweede moet er ook sprake zijn van een uitzichtloos en ondraaglijk lijden van de patiënt. Ten derde moet de arts de patiënt informeren over zijn situatie in het heden en voor in de toekomst. Daarnaast is er de eis dat er geen andere redelijke oplossing is volgens de arts en de patiënt in kwestie. Vervolgens moet er een andere onafhankelijke arts geraadpleegd worden. Ten slotte moet de arts de levensbeëindiging medische zorgvuldig uitvoeren. De artsen die de euthanasie uitvoeren, worden strikt in de gaten gehouden door toetsingscommissies. Die toetsingscommissies beoordelen de artsen en kijken of ze zich hebben gehouden aan de zorgvuldigheidseisen. Daarnaast is de strafmaat niet de minste zoals blijkt uit art. 3 lid 1 Euthanasiewet jo art. 293 lid 1 Wetboek van Strafrecht. Euthanasie waarbij de arts zich niet aan de wet heeft gehouden kan leiden tot een gevangenisstraf van maximaal 12 jaar voor de arts in kwestie. En als klap op de vuurpijl is het ook nog eens zo dat er voor medici geen beroep openstaat tegen de oordelen van de toetsingscommissies die de euthanasie beoordelen.[xii],[xiii] Artsen zullen spreekwoordelijk niet staan te springen om een verzoek tot euthanasie.[xiv] Concluderend kan men dus stellen dat euthanasie strafbaar is tenzij een arts de euthanasie uitvoert en zich daarbij houd aan de zorgvuldigheidseisen uit de wet. De rol van de arts is dus zeer groot.[xv]

Euthanasie: Het gevaar van de zorgvuldigheidseis “uitzichtloos en ondraaglijk lijden”

Nu kan de wilsverklaring legitiem zijn als die aan de zorgvuldigheidseisen voldoet. Maar je moet dan dus ondraaglijk en uitzichtloos lijden en dat is vaak al moeilijk te bewijzen. Uit jurisprudentie is gebleken dat de zorgvuldigheidseis van het uitzichtloos en ondraaglijk lijden werd losgekoppeld van de daaraan ten grondslag liggende ziekte (zaak Chabot). Maar later bleek dat er wel sprake moest zijn van een lichamelijke of psychiatrische aandoening die de oorzaak was van het uitzichtloos en ondraaglijk lijden (zaak Brongersma), want anders was de euthanasie niet te legitimeren vanuit de Nederlandse Euthanasiewetgeving. Duidelijk wordt hierin dat het ondraaglijk en uitzichtloos lijden tot op de dag van vandaag een vaag begrip is. Des te vager werd dit begrip toen het verhaal van Tinnitus-patiënte Gaby Olthuis bekend werd in de media. Gaby, moeder van twee jonge kinderen had de doodswens omdat zij ernstig last had van Tinnitus, ook wel een ernstige vorm van oorsuizen genoemd. Daarnaast had zij last van hyperacusis ofwel overgevoeligheid voor omgevingsgeluiden. Geen enkele arts wilde haar helpen omdat niemand vond dat er werd voldaan aan de zorgvuldigheidseis van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. Aanvankelijk zag zij geen andere mogelijkheid dan het zelf beëindigen van haar leven. Maar uiteindelijk keurde een arts van de levenseindekliniek haar verzoek tot euthanasie goed aangezien er naar zijn inzien toch sprake was van een uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De levenseindekliniek werd op de vingers getikt door de toetsingscommissie maar later kreeg de levenseindekliniek toch gelijk dat er sprake was van een uitzichtloos en ondraaglijk lijden. Wel had er volgens de toetsingscommissie meer naar de psychiatrische kwetsbaarheid van de patiënte moeten worden gekeken. De levenseindekliniek vindt dat er te vaak onnodig wordt gevraagd naar een psychiatrisch onderzoek, ook als het gaat om een duidelijke lichamelijke diagnose. Kortom, de zorgvuldigheidseis “uitzichtloos en ondraaglijk lijden” blijft moeilijk te definiëren en zorgt in de praktijk voor discussies (art. 2 lid 1 sub b Euthanasiewet). Enerzijds is dit goed te begrijpen maar anderzijds is het de vraag of dit niet ten koste gaat van de autonomie van de patiënt en de Euthanasiewetgeving in zijn geheel. Het is te begrijpen dat euthanasie niet zomaar mogelijk is maar het moet ook niet te ingewikkeld worden in de praktijk want dit gaat nu eenmaal ten koste van ons rechtssysteem omtrent euthanasie. Het kan en mag niet de bedoeling zijn dat mensen het heft zelf in handen moeten nemen omdat niemand hen wil helpen. Dit zou verschrikkelijke consequenties hebben voor de patiënt in kwestie maar ook voor de omgeving. Daarnaast moet het ook niet de bedoeling zijn dat de toetsingscommissies zo streng zijn dat geen enkele arts mee durft te werken aan de uitvoering van euthanasie en patiënten aangewezen zijn op de levenseindekliniek. Het is prettiger voor de patiënt om in een eigen omgeving met een bekende arts te gaan bekijken of euthanasie een optie is.[xvi],[xvii],[xviii]

Euthanasie en de problemen in de praktijk

Voor legale euthanasie is dus vereist dat er wordt voldaan aan de zorgvuldigheidseisen en een arts die bereid is om mee te werken aan de euthanasie. Dit klinkt in theorie nog vrij haalbaar. Maar niets is minder waar. Gebleken is al dat artsen niet heel gewillig zijn om mee te werken aan de uitvoering aan euthanasie omdat de zorgvuldigheidseis “uitzichtloos en ondraaglijk lijden” zeer vaag is. Maar daarnaast is er nog een probleem waar veel artsen tegenaan lopen. Er zijn veel situaties waarin men een euthanasieverklaring heeft opgesteld maar er desondanks sprake is van een zodanige ontoerekeningsvatbaarheid waardoor artsen toch weigeren mee te werken aan de uitvoering van euthanasie. Denk bijvoorbeeld aan de situaties waarin iemand Alzheimer of andere vormen van dementie heeft of denk aan ziektes waarbij de hersenen worden aangetast zoals Huntington. De patiënt is dan simpelweg niet “goed genoeg meer” om een duidelijk antwoord te geven op de vraag of men nog steeds achter het besluit van de euthanasie staat. Men moet in zulke gevallen dus op tijd beslissen of men euthanasie wil laten plegen want er kan een moment komen waarop het te laat is en artsen dus niet meer mee willen werken aan de uitvoering van euthanasie. Ook al is er een schriftelijke wilsverklaring die in de wet erkend wordt als een legaal verzoek om euthanasie en dus voldoet aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen, dan nog moet de arts zich er van op de hoogte stellen dat deze wens nog steeds geldt. Er is een probleem want de arts moet een bevestiging zien in woord of gebaar, maar wat nou als je door ziekte niet meer in staat bent om nog te zeggen wat je wilt. Men zou dan dus “preventief” euthanasie moeten plegen. We moeten ons afvragen in hoeverre dit gewenst is.[xix]

Euthanasie in de actualiteit

In 2008 heeft de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVL) een plan opgesteld om de Euthanasiewet aan te scherpen. Artsen moesten verplicht worden om euthanasie uit te voeren bij dementerenden als deze groep tijdens hun leven een gedetailleerde euthanasiewetgeving heeft opgesteld. Artsen waren namelijk erg terughoudend omdat ze geen gesprek met de patiënt konden voeren en dus niet wisten of de persoon nog steeds achter zijn stervenswens stond. De NVVL wilde dat mensen de mogelijkheid zouden krijgen om een duidelijke grens te formuleren.[xx]

Dit jaar lijkt euthanasie voor dementerenden iets minder onbereikbaar geworden dan voorheen door de Handreiking Schriftelijk Euthanasieverzoek. Zoals is gebleken uit het voorgaande kunnen patiënten met bepaalde ziektes onder andere dus ook patiënten die lijden aan dementie niet hun stervenswens nogmaals toelichten en bevestigen, wat wel nodig is volgens de zorgvuldigheidseisen. Voortaan kunnen de wilsonbekwame dementerenden euthanasie ondergaan mits ze eerder kenbaar hebben gemaakt dat dementie voor hen een vorm van uitzichtloos en ondraaglijk lijden is en daarover ook meerdere malen hebben gesproken met hun huisarts.[xxi] Wel moet gezegd zijn dat dementie an sich niet een reden is om een euthanasieverzoek in te willigen, er zitten hier haken en ogen aan. In het algemeen kan euthanasie nog steeds alleen plaatsvinden in de beginfase van het ziekteproces. Dus wanneer de patiënt nog in staat is om enigszins met de arts te communiceren. Maar het is complexer bij patiënten met gevorderde dementie. Als er bij de patiënt geen duidelijke tekenen van ondraaglijk lijden zijn, mag de euthanasie niet meer worden uitgevoerd ondanks de wilsverklaring. Als een arts niet kan nagaan of de doodswens er nog is of dat er sprake is van dat ondraaglijk lijden dan zal een arts over het algemeen nog steeds niet snel bereid zijn euthanasie uit te voeren. Daar heb je dus weer dat vage begrip van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De wilsverklaring blijft nog steeds enkel een richtlijn. Waardoor deze handreiking eigenlijk maar een kleine stap is in de goede richting. Daarnaast zorgt deze handreiking alleen voor een verbetering voor patiënten met beginnende dementie. Gevorderde dementie en vele andere ziekten vallen buiten de reikwijdte waardoor er nog steeds veel leemten zijn in de Euthanasiewetgeving.[xxii]

Andere praktische nadelen van euthanasie in de Nederlandse wetgeving

Anderzijds zijn er nog meer problemen in de Nederlandse wetgeving te vinden wat betreft de gevolgen van euthanasie. Deze problemen zijn niet van strafrechtelijke aard maar juist van privaatrechtelijke aard. Met name het verbintenissenrecht is hierbij problematisch. In art. 7:446 e.v. BW vindt men de regeling inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst. Men vindt daar de rechten en plichten binnen de contractuele verhouding tussen patiënt en hulpverlener ten aanzien van de geneeskundige behandeling. Maar euthanasie valt hier niet onder omdat dit geen handeling op het gebied van de geneeskunst is ingevolge art 7:446 lid 2 sub a jo sub b BW. Het is namelijk niet gericht op het behandelen van een ziekte. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat euthanasie geen medische handeling is.[xxiii] De dood is geen juridisch geoorloofd medisch doel en vormt evenmin een behandeloptie. Maar juist de juridische status van de verbintenis rond de euthanasie is van groot belang, zo ook voor verzekeringen en vergoedingen. Euthanasie behoort dus formeel juridisch niet tot het professionele domein van de arts.[xxiv]

Daarnaast zijn er de problemen rondom euthanasie en levensverzekeringen. Bij levensverzekeringen is het gebruikelijk om bij suïcide gepleegd binnen een termijn van twee jaar na het afsluiten van de levensverzekering te spreken van een uitsluitingsgrond. Dat houdt dus in dat de levensverzekeraar niet hoeft uit te keren na overlijden. Euthanasie, uitgevoerd volgens de voorwaarden van de Euthanasiewet moet echter worden gezien als iets anders dan standaard suïcide. Tegenwoordig heeft menig levensverzekeraar in zijn voorwaarden opgenomen dat er niet wordt uitgekeerd bij overlijden door euthanasie tenzij men kan aantonen dat het overlijden het gevolg is van rechtens geoorloofde euthanasie. Dit is echter lastig te bewijzen en zoals hiervoor is betoogd, wordt ook nog eens vaak geoordeeld door toetsingscommissies dat er toch niet helemaal aan die zorgvuldigheidseisen van de euthanasiewet is voldaan door de arts. De euthanasie is in die gevallen dan geen rechtens geoorloofde euthanasie. Dit “risico” zal zeker meespelen bij de keuze voor euthanasie. Men wil nabestaanden immers niet met lege handen achterlaten. Euthanasie is in die zin dus niet zorgeloos voor de patiënt in kwestie. [xxv]

Conclusie

Concluderend stel ik dat de Nederlandse Euthanasiewetgeving tekortkomingen bevat. Enerzijds bestaat het probleem van de zorgvuldigheidseis “uitzichtloos en ondraaglijk lijden”. Wanneer is daar nu echt sprake van? Is dat niet voor iedereen anders? Anderzijds is er het probleem van niet meer kunnen communiceren en dus niet meer kunnen aangeven of er nog sprake is van een doodswens zoals aangegeven door de patiënt in zijn of haar wilsverklaring. De vraag is dus nog steeds of de Euthanasiewet wel daadwerkelijk altijd een reële mogelijkheid tot euthanasie geeft. Het antwoord hierop is eigenlijk wel duidelijk. De Handreiking Schriftelijk Euthanasieverzoek lijkt een kleine stap in de goede richting. Maar het vage begrip “uitzichtloos en ondraaglijk lijden” en het concrete probleem van het niet meer kunnen communiceren bij bepaalde ziekten zijn twee problemen die beide een oplossing zullen vereisen om te kunnen spreken van een recht op euthanasie als vanzelfsprekendheid…

________________________________________________________

[i] Fictie gebaseerd op waargebeurde verhalen, voor meer informatie over de ziekte van Huntington zie https://www.huntington.nl/.

[ii] A. Tabbernee & L. Tabbernee, ‘[Documentaire] Uit Balans’. Beschikbaar via http://www.allesoverhuntington.nl/blog/documentaire-uit-balans-in-de-huid-van-de-huntington-cli%C3%ABnt.

[iii] Zie https://www.nvve.nl/wat-euthanasie/de-euthanasiewet/.

[iv] Rb. Leeuwarden 21 februari 1973, NJ 1973, 183.

[v] Rb. Rotterdam 1 december 1982, NJ 63.

[vi] HR 27 november 1984, NJ 1985, 106.

[vii] HR 21 juni 1994, NJ 1994, 656.

[viii] HR 24 december 2002, NJ 2003, 167.

[ix] Voor een overzicht van deze rechtspraak zie https://www.nvve.nl/wat-euthanasie/historie-en-rechtspraak.

[x] L. Enthoven, ‘Toetsingspraktijk euthanasie voor sommige artsen onrechtmatig’, NJB 2016/73.

[xi] Den Hartogh, ‘De definitie van euthanasie in het onderzoek naar medische beslissingen bij het levenseinde’, NJB 2013/656.

[xii] L. Enthoven, ‘Toetsingspraktijk euthanasie voor sommige artsen onrechtmatig’, NJB 2016/73.

[xiii] Regionale toetsingscommissies euthanasie Code of Practice, Werkwijze van de commissies, par. 2.3, p. 8.

[xiv] L. Enthoven, ‘Toetsingspraktijk euthanasie voor sommige artsen onrechtmatig’, NJB 2016/73.

[xv] A. Hendriks, ‘Meer (toe)zicht op toetsing euthanasie dringend gewenst’, NJB 2014/976.

[xvi] Altijd wat [Documentaire Gaby Olthuis] , 15 april 2014. Beschikbaar via https://www.npo.nl/.

[xvii] Aanhangsel Handelingen 2014-2015, 3070.

[xviii] Aanhangsel Handelingen 2014-2015, 1608.

[xix] Zie ook https://www.levenseindekliniek.nl/.

[xx] ‘Wetswijziging voor euthanasie dementen’, nu.nl 5 april 2008. Beschikbaar via http://www.nu.nl/algemeen/1512658/wetswijziging-voor-euthanasie-dementen.html.

[xxi] Sander van Walsum, ‘Euthanasiewetgeving rekbaarder’, Volkskrant 8 januari 2016. Beschikbaar via http://www.volkskrant.nl/opinie/euthanasiewetgeving-rekbaarder~a4220522/.

[xxii] Handreiking Schriftelijk Euthanasieverzoek – Publieksversie, januari 2016. Beschikbaar via: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/brochures/2015/12/17/handreiking-schriftelijk-euthanasieverzoek-publieksversie/.

[xxiii] HR 21 oktober 1986, NJ 1987/607, m.nt. G.E. Mulder.

[xxiv] J.H.H.M. Dorscheidt, ‘De dood en het privaatrecht. Privaatrechtelijke aspecten van euthanasie en hulp bij zelfdoding’, NTBR 2013/40.

[xxv] J.H.H.M. Dorscheidt, ‘De dood en het privaatrecht. Privaatrechtelijke aspecten van euthanasie en hulp bij zelfdoding’, NTBR 2013/40.