Veel klanten ofwel consumenten betalen hoge rente op hun doorlopend krediet met als gevolg dat ze in financiële problemen komen. De klachten over zulke wroegkredieten resulteren in een compensatieregeling, aldus het Klachteninstituut financiële dienstverlening (hierna: Kifid). Maar wat moet er door de bank worden terugbetaald binnen dit soort regelingen?

Een consument sluit met een bank een doorlopend krediet af waarin een algemene voorwaarde van de kredietovereenkomst staat dat de bank bevoegd is om de rente te wijzigen. Het geschil ziet dus toe op de door de bank in rekening gebrachte rente over het tussen partijen overeengekomen krediet. Het gaat om een beding dat deel uitmaakt van de overeenkomst en er moet worden nagegaan of het beding duidelijk is geformuleerd. In deze slepende zaken van de ‘rente-affaires’ gaat het erom dat de rente (die in het beding is opgenomen) vaak niet de geactualiseerde externe rentevoeten volgt.[1]

Binnen een consumentenovereenkomst moeten de bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn opgesteld volgens het contra-profentem beginsel.  Bij twijfel over de betekenis van een beding prevaleert de voor de wederpartij meest gunstige uitleg. De consument weet anders immers niet waar hij rekening mee moet houden bij het sluiten van de overeenkomst.

Het Kifid heeft in de zaak nr. 2018-048 het contra-profentem beginsel gekozen op basis van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie ‘Van Hove’.[2] Het Kifid heeft overwogen dat bij de uitleg van een beding in de voorwaarden van een consumentenovereenkomst mede beoordeeld dient te worden of een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende consument op basis van alle relevante feiten, waaronder de reclame en informatie die bij de onderhandelingen en, meer in het algemeen, die binnen het contractuele kader zijn verstrekt, de voor hem mogelijkerwijs aanzienlijke economische gevolgen van het beding kon inschatten. Hieruit volgt (onder andere) dat bedingen niet zelfstandig moeten worden beoordeeld, maar in samenhang met elkaar. Een beding kan aldus onduidelijk zijn als het geheel van de informatie zodanig is dat een consument de economische gevolgen van het beding niet goed heeft kunnen inschatten.[3]

De consument heeft een prospectus ontvangen bij het aangaan van de kredietovereenkomst waarin staat dat het rentetarief onlosmakelijk gekoppeld is aan een externe rentevoet. Het Kifid was van oordeel dat de consument op grond van het prospectus heeft mogen verwachten dat de markrente van Euribortarief gevolgd zou worden. Dit was de enige mogelijke lezing en ook de meest gunstige redelijke lezing voor de consument.[4] Maar in de uitspraak van de Commissie van Beroep nr. 2019-004 is bepaald dat een prospectus of een brochure meer specifieke informatie moet geven over de omstandigheden waaronder een bank de rente kan wijzigen en dat kan van betekenis zijn voor de invulling van de vraag een consument redelijkerwijs mag en moet verwachten.[5]

De Geschillencommissie heeft beoordeeld in de zaak nr. 2018-376 dat het driemaands Euribortarief goed aansluit bij een variabel karakter van het fundingsbestanddeel van het kredietvergoedingspercentage. Het rentetarief was dus gekoppeld aan een externe rentevoet, namelijk het Euribortarief. De bank moest de gehanteerde percentages en het driemaands Euribortarief aftrekken en hieruit volgde een opslagpercentage. De bank moest het opslagpercentage met terugwerkende kracht hanteren gedurende de hele looptijd van de kredietovereenkomst, tenzij objectief vastgestelde feiten of omstandigheden dat niet zouden rechtvaardigen.[6] Zo heeft de Geschillencommissie in de uitspraak nr. 2018-376 ook hetzelfde geoordeeld dat het driemaands Euriboratarief goed aansluit bij het variabele karakter.[7] De bank moest een bedrag vergoeden dat gelijk is aan (eventueel) te veel betaalde rente.

In tegenstelling tot in de hiervoor genoemde zaak, oordeelde de Commissie van Beroep in 2019 dat niet alleen het Euribortarief van belang is voor het bepalen van de hoogte van de kredietvergoeding, maar dat ook andere ontwikkelingen een rol spelen zoals liquiditeitsopslagen, kapitaaleisen, risked based pricing of concurrentieoverwegingen.[8] Dus de bank kan factoren meewegen die volgens hem de prijs van het krediet in het individuele geval moeten bepalen, waaronder commerciële motieven en het risico dat volgens de inschatting van de bank aan de individuele consument is verbonden. De prijs wordt bij de aanvang van de overeenkomst bepaald en de consument aanvaardt die met het sluiten van de overeenkomst. Dat is het verschil tussen de individuele kredietvergoeding en de gemiddelde rente op de relevante kredietmarkt. Dit moet de bank handhaven en hij mag het verschil niet ten nadele van de consument wijzigen om zo de kredietvergoeding in de pas te houden met de markrente en zo te voldoen aan de verwachtingen die een consument daarover mocht hebben. De kredietvergoeding moet met redelijke intervallen worden aangepast. Een aanpassing per kwartaal kan in het algemeen als redelijk worden beschouwd. Het positieve verschil moet de bank terugbetalen. Maar bij een stijging van de marktrente mag de bank in het voordeel van de consument geheel of gedeeltelijk afzien van het verhogen van de kredietvergoeding.

In maart 2021 is de Commissie van Beroep tot de conclusie gekomen dat niet alleen de rente met de marktrente moet meebewegen, maar dat er een maatstaf moet zijn waarmee kan worden begroot wat de consument te veel heeft betaald als de rente niet of onvoldoende heeft meebewogen met de marktrente. Daarom is er geconcludeerd dat de referentierente van de DNB en het CBS een betere maatstaf is. De referentierente is het gemiddelde van vergelijkbare marktrentes voor zover daarover informatie beschikbaar is en deze toegankelijk is. Het gaat erom dat achteraf periodiek wordt getoetst of het verschil tussen de rente op het doorlopend krediet en de referentierente gelijk is gebleven aan het verschil. De referentierente is een hulpmiddel om te begroten wat de consument te veel heeft betaald, als de rente niet heeft meebewogen met de relevante marktrente. Het positieve verschil tussen de rente die de consument heeft betaald en de rente die de bank in rekening heeft gebracht, moet terugbetaald worden met intervallen van drie maanden.[9]
[1] https://www.ecb.europa.eu/explainers/tell-me-more/html/benchmark_rates_qa.nl.html.

[2] HvJ EU 23 april 2015, ECLI:EU:C:2015:262 (Van Hove).

[3] Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-048, r.o. 5.3.

[4] Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-048, r.o. 5.5. Zie ook uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-376, r.o.4.6 en 4.8. Zie ook uitspraak Commissie van Beroep 2019-004, r.o.5.3 en 5.4.

[5] Uitspraak Commissie van Beroep 2019-004, r.o.5.7.

[6] Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-048, r.o. 5.6.

[7] Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-376, r.o.  4.8.

[8] Uitspraak Commissie van Beroep nr. 2019-004, r.o. 5.8 en 5.9. Zie ook uitspraak Geschillencommissie nr. 2020-570, r.o. 3.11. en 3.12. Zie ook uitspraak Geschillencommissie nr. 2020-622, r.o. 3.18 en 3.21.

[9] Uitspraken Commissie van Beroep nr. 2021-0015, r.o 5.7 en Commissie van Beroep nr. 2019-005B, r.o. 2.10.