NC

 

Toen ik begon met studeren had ik een bepaald beeld van wat voor student ik wilde zijn: voorin zitten, voorbereid naar college komen, uitgebreide aantekeningen maken en enkel inhoudelijke dingen doen naast mijn studie. Ik werd per ongeluk lid van mijn studievereniging en meldde me later aan voor een inhoudelijke commissie – ik heb dat jaar in die commissie samenvattingen geschreven en studiegroepen georganiseerd, maar ik had niet het idee dat mijn ‘actieve’ lidmaatschap ‘actief’ was. In mijn gehele eerste jaar als student ben ik niet vaker dan drie keer uit geweest, vermoedde ik dat de maandelijkse borrels van de vereniging suf waren en voelde ik me niet geroepen een ‘studentenleven’ te leiden en op kamers te gaan.

 

Mijn onwetendheid over deze vereniging zorgde ervoor dat ik veel kritiek had die ik wilde uiten- ik besloot die kritiek te uiten tijdens mijn sollicitatie voor een parttime bestuursfunctie. Toen ik bezig was met de sollicitatieprocedure heb ik me meerdere keren afgevraagd waarom iemand überhaupt fulltime bestuur zou doen, ik vond het vooral klinken als tijdsverspilling. Ondanks dat ik wellicht te kritisch was kreeg ik de functie en heb ik een fantastisch jaar gehad – ik heb gedurende het jaar geleerd wat een ‘actief’ studentenleven nou eigenlijk is.

 

Ik verwachtte dat ik dingen zou leren over vergaderen en plannen, maar ik heb veel meer geleerd dan dat; waardevolle dingen over mezelf. Als ‘allochtone’ thuiswonende student was ik bevooroordeeld over het studentenleven van de gemiddelde Nederlandse student, maar mijn bestuursjaar zorgde ervoor dat ik ineens dat leven ook leefde. Vergaderingen, uitjes, etentjes, borrels, trainingen en (verplichte) colleges, ik begreep eindelijk waar de term ‘actief’ vandaan kwam. Gedurende dit jaar woonde ik thuis, maar ik was vaker niet thuis dan wel – mijn ouders waren eigenlijk meer overbezorgde huisgenoten;

“Waarom ga je nooit tijdens het weekend uit, wij moeten morgen werken!” – “Eet je wel goed, je bent afgevallen” – “Je hebt gisteren ook al een borrel gehad” en “Hoezo verplicht? Je kiest toch zelf of je naar een activiteit gaat of niet!”

 

Het lastigste van mijn bestuursjaar was de communicatie met mijn ouders; dat een borrel tot 3 uur ’s nachts kan duren snapten ze niet evenmin als dat ze snapten wat een cantus is en waarom ik daar als niet- drinker heen ging. Ze waren het regelmatig niet eens met de dingen die ik deed, ze kenden immers geen andere ‘actieve’ studenten, dat doen allochtone studenten gewoon minder snel, dus alles was nieuw voor hen. De communicatieproblemen waren vaak dan ook toe te schrijven aan  cultuurverschillen; uitgaan in het thuisland versus uitgaan in Nederland – mijn ouders waren in hun studententijd vaak voor 23.00 al thuis, waar dat in Nederland pas de tijd is waarop je de stad überhaupt in gaat. Voor mij was het constant zoeken naar een balans tussen wat ik wil en wat mijn bestuur van me verwacht en wat mijn ouders willen en verwachten; een balans tussen vrijheid en een hoog niveau van respect voor mijn ouders. Uiteindelijk zagen wel hoe voldaan ik me voelde dankzij mijn bestuur en hoe waardevol het was voor mijn zelfontwikkeling.

 

Het was zeker geen makkelijk jaar, maar ik zou iedere student aan willen raden om zonder vrees het actieve studentenleven te betreden. Belangrijk is echter wel dat je oppast dat je niet over de schreef gaat en goed in dialoog blijft met je ouders dat dit ook niet gaat gebeuren. Dat geldt natuurlijk voor iedereen, maar met allochtone ouders die al in beginsel argwanender zijn dan Nederlandse ouders is het nog meer van belang dat je hen blijft overtuigen dat elke stap die je maakt in je bestuursjaar – of het nou positief of negatief is – bijdraagt in je zelfontwikkeling. Dit heeft bij mij in ieder geval geleid tot één van de beste jaren van mijn studententijd.