Sinds enige tijd is er voor slachtoffers van misdrijven een mogelijkheid om zich te voegen in het strafproces als benadeelde partij om zo de schade te halen die het misdrijf al dan niet heeft toegebracht. Vele rechters hebben moeite met een dergelijke vordering, omdat ze niet de benodigde ervaring en expertise hebben. In dit artikel zal ik uiteenzetten waarom de vordering benadeelde partij problematisch is in het strafproces, ik pleit voor het afschaffen van de vordering en de benadeelde partij een andere rechtsingang voorstellen voor het halen van schade ten gevolge van een strafbaar feit.

Het probleem
Strafrechters zijn specialisten in het strafrecht, zij kennen de ins- en outs van het straf- en strafprocesrecht. Zij kunnen zich dus vaak probleemloos door het schema van artikel 350 Strafvordering worstelen. Een bijkomstigheid is de vordering van de benadeelde partij die stelt schade te hebben geleden door het strafbare feit.

De mogelijkheid om als slachtoffer te voegen in een strafproces wordt geschapen in artikel 51f lid 1 WvSv dat artikel luidt: ‘’Degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, kan zich terzake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces.’’

De toewijzing van de vordering van de benadeelde partij vergt aldus causaliteit tussen het strafbare feit en de ontstane schade- indien die al aangetoond is. Die vragen zijn af en toe voor civiele specialisten lasten te beantwoorden, laat staan voor de strafrechter.

Dat de strafrechter geen civiele rechter is, lijkt mij evident. Daarom zal het de rechter vaak ook aan expertise op het gebied van (civiel) aansprakelijkheidsrecht ontbreken. Bij gebrek daaraan is een gevaar dat de strafrechter vorderingen gaat toewijzen naar het strafrecht die eigenlijk civielrechtelijk niet toewijsbaar zijn, zo kan er scheefgroei ontstaan tussen benadeelde partijen die hun schade gaan halen via het strafrecht en hen die hun schade gaan halen via het civiele recht.

Oplossing
Nu die scheefgroei onwenselijk stel ik als oplossing het volgende voor. Geef de strafrechter een bevoegdheid om de benadeelde partij een verwijsbrief te geven naar het civiele recht, door die verwijsbrief zou het griffierecht moeten vervallen zodat er een geldelijke belemmering voor de benadeelde partij wordt weggenomen en de stap naar de civiele rechter aantrekkelijker wordt.  De verdachte zal mijns inziens wel steeds griffierecht verschuldigd zijn, nu het civiele recht geen gratis dagje weg moet worden. De mogelijkheid om de griffierechten te verhalen bij de benadeelde partij, indien zijn vordering wordt afgewezen, moet wel blijven bestaan. Dat zal echter geen probleem zijn gegeven de huidige mogelijkheid die er ligt met betrekking tot de proceskostenveroordeling.

Voor die verwijsbrief dient de strafrechter zich slechts te beperken tot een marginale toetsing van de schade, het criterium zou dan moeten zijn: ‘’is het niet zeer onwaarschijnlijk dat de civiele rechter, later oordelend, de vordering toewijst?’’. Is die vraag te beantwoorden met een ‘’nee’’ dan zal de strafrechter de mogelijkheid moeten krijgen om een verwijsbrief te geven aan de benadeelde partij.

Door deze mogelijkheid wordt de strafrechters een lastige beslissing weggenomen, denk bijvoorbeeld aan een civielrechtelijk eigen schuld-verweer van de verdachte voor de strafrechter. Die beslissing zal, door de verwijsbrief, genomen worden door specialisten. Dat zorgt er ook voor dat er geen fouten worden gemaakt. Laatste voordeel is dat verdachte zijn zaak niet wordt aangetast.

Rest mij de wetgever een advies te geven: weg met de vordering benadeelde partij uit het strafproces!