Lian van Hoorn

Op 14 september 2017 werd bekend dat demissionair minister van Veiligheid en Justitie Stef Blok het Nederlanderschap van vier personen heeft ingetrokken. Het betreffen vier mannen die afgereisd zijn naar Syrië en zich daar hebben aangesloten bij IS. Eerder mocht dit enkel bij veroordeelden, maar nu luidt art. 14 lid 4 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN): ‘Onze Minister kan in het belang van de nationale veiligheid het Nederlanderschap intrekken van een persoon (..), indien uit zijn gedragingen blijkt dat hij zich heeft aangesloten bij een organisatie die door Onze Minister, (..) is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. ‘ 

 Het is de eerste keer dat de minister sinds de nieuwe wet van deze ingrijpende bevoegdheid gebruik maakt. Als het Nederlanderschap van een persoon ingetrokken wordt, betekent dit dat diegene niet meer kan afreizen naar Nederland, of een van de andere landen uit de Schengenzone. Hij wordt als ‘ongewenste vreemdeling’ verklaard. Ook geniet de persoon geen diplomatieke bescherming meer van Nederland in het buitenland, de staat draagt geen verantwoordelijkheid meer voor hem.  

 Op de maatregel is veel kritiek vanuit verschillende hoeken gekomen. Zo menen veel critici dat er sprake is van discriminatie. Alleen van personen met een dubbele nationaliteit kan het Nederlanderschap worden afgepakt. Bij personen die enkel in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit, is dit niet toegestaan. Dit zou ingaan tegen lid 8 van het eerder genoemde artikel: ‘(..), heeft geen verlies van het Nederlanderschap plaats indien staatloosheid daarvan het gevolg zou zijn.’  

 Ook krijgt de maatregel veel kritiek wat betreft de rechtsbescherming. Er kan tegen het besluit beroep aangetekend worden. De personen waarvan het Nederlanderschap kan worden afgepakt, verblijven veelal in het buitenland. In de betreffende zaak is dat ook het geval. De kans dat men (binnen het beroepstermijn) erachter komt dat het Nederlanderschap is ingetrokken, is dus nagenoeg nihil. Vervolgens heeft die persoon een termijn van vier weken om een beroepschrift in te dienen bij de rechtbank Den Haag. Als deze termijn verstreken is zonder dat er beroep is aangetekend, dient de minister zelf de rechtbank in kennis te stellen van het besluit van het ingetrokken Nederlanderschap. Hier vindt dan voor het eerst een rechterlijke toets plaats. Dit kan echter wel gebeuren zonder dat de persoon in kwestie op de hoogte is van het besluit of dat deze is gehoord. Uiteraard staat er na het beroep nog hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), maar daar is net zoals bij het beroep de rechtsbescherming niet zeker.  

 Door de intrekking van het Nederlanderschap van deze personen menen critici dat we een verkeerde gedachte uitstralen naar de rest van de wereld. De mannen in kwestie hebben vanaf het moment van intrekken alleen nog maar de Marokkaanse nationaliteit. Hiermee laat Nederland volgens hen zien dat wij de opvang en berechting van deze mannen niet meer ons probleem achten, maar dat van Marokko.  

 Feit is dat er nog een rechterlijke toets ten aanzien van het besluit zal komen en dat de rechter dus zal oordelen over het al dan niet rechtmatige besluit. Hij zal toetsen of het besluit inderdaad dient voor de nationale veiligheid of dat er door het besluit op onaanvaardbare wijze rechten worden geschonden. De rechtbank Den Haag zal, indien er niet eerder beroep wordt aangetekend, uiterlijk  12 oktober aanstaande in kennis worden gesteld van het besluit.