In Nederland kennen wij een negatief-wettelijk bewijsstelsel. Dat betekent dat de rechter voldoende wettig (minimaal twee) en voldoende overtuigend bewijs moet hebben. De twee bewijsmiddelen moeten de tenlastelegging in zijn totaliteit bedekken; er is niet voor elk onderdeel minimaal twee bewijsmiddelen nodig. Speerpunt van onze strafrechtelijke bewijsconstructie is de regel unus testis nullus testis (één getuige is geen getuige – artikel 342 lid 2 Sv). Dat betekent dat een getuigenverklaring an sich onvoldoende is om een strafbaar feit te bewijzen. Anders gezegd, het bewijsmiddel moet steun vinden in een ander bewijsmiddel. Deze steun wordt bijvoorbeeld ook niet gevonden in een slachtofferverklaring dat de verdachte het slachtoffer verkracht heeft in combinatie met een getuigenverklaring dat de getuige het slachtoffer hoorde zeggen dat ze verkracht is door de verdachte.

Maar welke constructie kan dan wel een bewezenverklaring dragen op het gebied van unus testis nullus testis? Daar heeft de Hoge Raad zich meermaals over uitgesproken in de Unus-testis-rechtspraak.

In Hoge Raad Unus Testis I zou er iemand bedreigd zijn in Gouda. De bewezenverklaring is gestoeld op de verklaring van het slachtoffer. De verdachte heeft enkel verklaard dat hij in Gouda was ten tijde van het feit. Deze bewijsconstructie vond de Hoge Raad te mager omdat de bewijsmiddelen onvoldoende steun in elkaar vinden.[1]

In het arrest van de Hoge Raad, Unus Testis II moest de Hoge Raad een oordeel vellen over de volgende -door de feitenrechter- vastgestelde feiten: het slachtoffer is bevallen in het ziekenhuis, een dag na de bevalling zou ze door haar toenmalige man zijn verkracht en ze doet hiervan aangifte.[2] Opmerkelijk was dat er 11 jaar tussen de aangifte en de gebeurtenis zat. Het enige bewijsmiddel was -naast een de-auditu-verklaring- de verklaring van het slachtoffer/getuige (Unus Testis). De Hoge Raad overwoog dat op grond van artikel 342 lid 2 Sv de tenlastelegging in zijn geheel niet bewezen kan worden op basis van één bewijsmiddel. Deze beperking is er om de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen.[3] Het bewijsmiddel moet voldoende steun vinden in een ander bewijsmiddel.

In het arrest van 13 juli 2010 diende de Hoge Raad zijn oordeel te vellen over een Unus Testis-casus.[4] Verdachte zou ontuchtige handelingen hebben verricht met een meisje dat de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt. Ook in dit arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat het feit (in zijn geheel) niet mag worden bewezenverklaard op grond van één getuigenverklaring. Dit omdat dit de bewezenverklaring deugdelijkheid geeft. Ook overwoog de Hoge Raad dat het feitelijke oordeel van de feitenrechter van doorslaggevende betekenis kan zijn voor de begrijpelijkheid van de voldoende steun. Advocaat-Generaal Harteveld concludeert dat de bewijsmiddelen onvoldoende steun in elkaar vinden nu deze slechts bestaan uit verklaringen van de moeder en de leerkracht van het slachtoffer over haar houding na het (opbiechten van het) voorval aan de politie en aan haar moeder en enkele verklaringen van verdachte die zijn aanwezigheid aldaar in huis bevestigen.

Voorts oordeelde de Hoge Raad in 2016 dat de vraag naar het bewijsminimum niet in zijn algemeenheid beantwoord kan worden, doch slechts in een concreet geval.[5] In deze Unus testis II-zaak kwam de Hoge Raad niet tot een bewezenverklaring omdat het bewijsmiddel geen steun vond in een ander middel. Verdachte had namelijk slechts verklaard dat hij een bovenmatige seksbehoefte had en aanwezig is geweest in de tijd dat zijn toenmalige partner in het ziekenhuis lag, echter zijn aanwezigheid ten tijde van het voorval was niet uitzonderlijk.

Voldoende voor het steunbewijs is niet dat de bewijsmiddelen naadloos op elkaar aansluiten. De bewijsmiddelen hoeven slechts op specifieke punten steun te vinden in elkaar zodat de bewijsmiddelen afzonderlijk niet op zichzelf staan. De motivering van de feitenrechter over de mate van steun speelt hierbij in het bijzonder een rol, dit om de begrijpelijkheidstoets te doorstaan bij de Hoge Raad en ter explicatie aan de lezers.[6]

In het arrest van 26 januari 2016 van de Hoge Raad ging het om een verklaring van het slachtoffer inhoudende dat hij bedreigd is door de verdachte in combinatie met een verklaring van de verdachte dat hij een mes bij zich had en aanwezig was op de plek waar slachtoffer woont.[7] De Hoge Raad oordeelde in dit geval dat de bewijsmiddelen voldoende steun vonden in elkaar en er geen te ver verwijderd verband was. Mede omdat er een mes werd aangetroffen bij verdachte.

In zijn arrest van 20 december 2016 wordt de Unus-Testis-leer door de Hoge Raad nogmaals onder de loep genomen.[8] Aan verdachte worden twee feiten tenlastegelegd: het eerste feit betreft een bedreiging en het tweede feit een verkrachting. De feiten zijn beide door het Hof bewezenverklaard op grond van de verklaring van de getuige, de medische verklaring en de verklaring van de verdachte dat hij aanwezig was in het huis van slachtoffer. Voorts heeft het Hof het feit bewezenverklaard omdat het eerste feit zag op een bedreiging tijdens de seks en het tweede feit de seks betreft. De Hoge Raad laat deze bewijsconstructie in stand. Volgens de Hoge Raad kan er niet worden gezegd dat de bewijsmiddelen onvoldoende steun in elkaar vinden en refereert zich naar het (gemotiveerde) oordeel van de feitenrechter.[9] De Hoge Raad gaat hier mijns inziens een stap te ver: hij verklaart de bedreiging bewezen alhoewel er geen feitelijke steun aanwezig is in de bewijsmiddelen terzake van dit feit. Enkel het slachtoffer verklaart de bedreiging. De Hoge Raad gebruikt hier aldus een constructie die trekken heeft van kettingbewijs; als verdachte het tweede feit heeft gepleegd dan zal hij ook het eerste feit wel hebben gepleegd…

Na enkele rechterlijke dwalingen, zoals de Schiedammer parkmoord, de Puttense moordzaak en Lucia de B., was de verwachting dat de Hoge Raad zich wat voorzichtiger ging opstellen voor zover het bewijsconstructies betreft. De dwalingen betroffen een rechterlijk gevaar, namelijk dat van tunnelvisie. Met dit arrest laat de Hoge Raad zien dat hij niet bang is om een stap te ver te gaan. Ik hoop dat de Hoge Raad nog eens goed nadenkt over de Unus Testis-leer en eventueel een overzichtsarrest wijst, bestaande uit een beschouwing van de leer.

Afsluitend wil ik de kans grijpen om te zeggen dat de Unus Testis leer een zeer casuïstische leer is. Het hangt- zoals de Hoge Raad altijd overweegt- van de feiten en omstandigheden af of er afdoende bewijs is voor een veroordeling. Wellicht dat het hoog tijd is voor handvatten.


[1] HR 30 juni 2009 ECLI:NL:HR:2009:BH3704.

[2] HR 30 juni 2009 ECLI:NL:HR:2009:BG7746.

[3] HR 26 januari 2010 ECLI:NL:HR:2010:BK2094 (Rov. 2.6).

[4] HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ 2010/515.

[5] HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2911.

[6] HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ 2010/515.

[7] HR 26 januari 2010 ECLI:NL:HR:2010:BK2094.

[8] HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2911.

[9] HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ 2010/515.