Eind juni verschenen er op diverse social media filmpjes van de arrestatie van de 42-jarige Arubaan Mitch Henriquez. Op deze beelden was onder andere te zien hoe een vijftal agenten op het lichaam van de Arubaan lagen en hoe hij enige tijd later bewusteloos in een arrestantenbus van de politie werd getild. Uit de sectie op zijn stoffelijk overschot blijkt dat hij vermoedelijk om het leven is gekomen als gevolg van zuurstoftekort.

De dood van Mitch Henriquez deed de discussie omtrent excessief politiegeweld wederom oplaaien. Ook het gebruik van de nekklem door de politie werd aan de kaak gesteld. In welke mate en onder welke omstandigheden is de politie juridisch geoorloofd geweld te gebruiken en is het wenselijk dat agenten die ‘hun boekje te buiten gaan’ ook daadwerkelijk hiervoor vervolgd kunnen worden?

De wettelijke basis voor het gebruik van geweld door politieagenten is gelegen in de Politiewet 1993 en de Ambtsinstructie 1994. Hieruit volgt dat potentieel geweldsmisbruik slechts legitiem is als het functioneel is voor de uitoefening van een bevoegdheid in het kader van de politietaak. De agent die een geweldmiddel toepast moet daarnaast geoefend zijn in het gebruik van het betreffende geweldmiddel. Verder moet de toepassing van een dergelijk geweldmiddel voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Indien de agent geweld heeft gebruikt is hij verplicht dit te melden bij een meerdere. De meerdere stuurt de melding vervolgens door naar de korpsleiding. Afhankelijk van de aard van het geweldgebruik en de ernst van de gevolgen wordt het Openbaar Ministerie geïnformeerd. De agent wordt in beginsel door de Officier van Justitie geacht getuige te zijn, en wordt derhalve ook behandeld als getuige. De Officier van Justitie kan, indien er overwegende verdenkingen tegen de agent rijzen, hem of haar alsnog aanmerken als verdachte.[1]

In de praktijk wordt er steeds vaker geklaagd over sepotbesluiten van het OM in dit soort zaken. De Haagse Raadsheer Joep Verburg zegt hierover het volgende: ‘Waarom? Dat komt vooral doordat we in toenemende mate beschikken over met smartphones of straatcamera’s opgenomen beelden van een incident. Die beelden geven aan dat de weergave van de politie in een proces-verbaal nogal eens selectief is.’[2]

De rechterlijke macht is echter terughoudend met het veroordelen van politieagenten die excessief geweld zouden hebben gebruikt. Zo is de rechter onder andere in de zaak tegen de politieagent die de 17-jarige Rishi Chandrikasing doodschoot niet tot een veroordeling gekomen. Op 24 november 2012 ontving de politie een melding dat een jongen iemand op Den Haag Hollands Spoor zou hebben bedreigd. De agenten was verteld dat de betreffende jongen vuurwapengevaarlijk zou zijn. Toen de agenten in kwestie overgingen tot aanhouding van Rishi, maakte hij zich uit de voeten en negeerde daarbij de uitdrukkelijke waarschuwingen stil te blijven staan en zijn handen te laten zien. Nadat de politieagent hem met een schot in de nek tot stilstand had gebracht, bleek dat Rishi geen vuurwapen bij zich droeg. De rechtbank van Den Haag heeft de agent vrijgesproken van moord en doodslag en tevens van alle rechtsvervolging ontslagen ten aanzien van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met dodelijk gevolg.[3]

Het is echter niet het geval dat er nooit een politieagent wordt veroordeeld in het kader van excessief politiegeweld. 14 juli 2015 werd een politieagent door de rechtbank Oost-Brabant veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van 1.500 euro. De rechtbank oordeelde dat de agent zijn bevoegdheid overschreed door in het been van een vluchtende inbreker te schieten. Zware mishandeling met voorbedachte raden werd derhalve bewezen geacht.[4]

In sommige gevallen werd zelfs een onvoorwaardelijke straf opgelegd. De rechtbank Rotterdam heeft op 10 december 2010 een agent een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een maand opgelegd en tevens een werkstraf van 240 uur. De betreffende agent had drie maal van dichtbij op het bovenlichaam van een bestuurder geschoten, die was aangehouden voor rijden onder invloed. De bestuurder in kwestie liep een blijvende dwarslaesie op. De rechtbank achtte poging tot doodstraf bewezen.[5]

De wisselende uitspraken op dit gebied duiden erop dat de rechterlijke macht nog geen duidelijk standpunt in heeft genomen over wat de bovengrens van het politiegeweld nu daadwerkelijk inhoudt. Wel komt in de literatuur naar voren dat een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf vaak niet wenselijk wordt geacht. De rechter stelt zich dan ook terughoudend op met het opleggen van deze straffen. Of dit ook het geval zal zijn in de zaak van Mitch Henriquez is maar de vraag. Wat de rechter ook zal oordelen, het maakt de dood van Mitch niet minder tragisch en het leed van zijn nabestaanden niet minder schrijnend.

[1] J. Timmer, Politiegeweld: Geweldgebruik van en tegen de politie in Nederland, Kluwer Alphen aan den Rijn 2005

[2] ‘Waarom agenten vaker worden vervolgd voor politiegeweld’, www.elsevier.nl (zoek op politiegeweld)

[3] Rb Den Haag 23 december 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:18257

[4] Rb Oost-Brabant 14 juli 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:3985

[5] Rb Rotterdam 10 december 2010, ECLI:NL:RBROT:2014:9992