Sylvia Kuijsten

Een journalist mag op grond van de vrijheid van meningsuiting, gewaarborgd in artikel 7 Grondwet en artikel 10 EVRM, zijn bronnen beschermen. Recht op informatievergaring zit hierbij inbegrepen. Het recht op bronbescherming is echter niet absoluut en er zijn dan ook bijzondere omstandigheden denkbaar waarbij tegen een journalist strafvorderlijke dwangmiddelen toegepast kunnen worden.

Uit jurisprudentie is gebleken dat de Nederlandse Staat het niet altijd even nauw neemt met deze bronbescherming. In verschillende zaken werd zij door het EHRM op het matje geroepen. Informatievrijheid, het eventuele ontmoedigen van bronnen om zich uit te spreken en schendingen van privélevens van journalisten vormden hiervoor de belangrijkste basis.

Tijd voor actie

Op 22 september 2014 stuurde minister Opstelten van Veiligheid en Justitie een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer over de verdere uitwerking van bronbescherming voor journalisten. Mocht het voorstel worden aangenomen, dan geldt bronbescherming straks niet alleen voor mensen die zich beroepsmatig met nieuwsgaring bezighouden, maar ook voor publicisten die schrijven over actuele onderwerpen. Verder worden er striktere regels gesteld voor het gebruik van dwangmiddelen tegen journalisten en publicisten in strafzaken.[i] Hier wordt later verder op ingegaan, eerst een korte terugblik op de geschiedenis van de bronbescherming voor journalisten en hun verschoningsrecht. Aan de hand van de EHRM zaken Voskuil, Sanoma en Telegraaf wordt duidelijk waar Nederland op dit gebied nog tekort schiet. Daarnaast gaan we dieper in op het wetsvoorstel van Opstelten. Is het een hoopvolle stap vooruit of kabbelen we enkel voort op wat er al was?

Definitie: journalist en media

Om te weten wie onder de bescherming van het wetsvoorstel valt, moeten we kijken wie er nu journalist is. Een lastig geval, want het gaat hier niet om een gesloten beroepsgroep: in principe kan iedereen zichzelf zo noemen. Ook een dienstverband is geen vereiste. Er wordt daarom gekeken naar diens werkzaamheden: een journalist is degene die zich hoofdberoepsmatig, of in elk geval regelmatig tegen een tegenprestatie of beloning, bezighoudt met het verzamelen, verspreiden of publiceren van informatie ten behoeve van het publieke debat. Ook medewerkers van bureauredacties, camera- en geluidsmensen en anderen die mogelijk beschikken over broninformatie en uit hoofde van hun beroep zijn betrokken bij het journalistieke product, vallen hieronder.[ii]

Tegenwoordig verstaan we onder ‘media’ allang niet meer alleen krant, tijdschrift, televisie en radio. Ook streaming video’s, nieuwswebsites en blogs moeten onder media worden geschaard. Vallen de makers hiervan ook onder de journalistenbescherming?

EHRM Goodwin en het verschoningsrecht

Verder is het verschoningsrecht een belangrijk begrip; kortweg het recht van een getuige om te weigeren antwoord te geven op vragen die de rechter hem stelt. In Nederland vallen journalisten niet onder de groep die zich beroepshalve op het verschoningsrecht kan beroepen, zoals advocaten, artsen en notarissen.

In 1996 werd in de zaak Goodwin aan de journalist een bijzondere positie toegekend.[iii] Hierin publiceerde William Goodwin gevoelige financiële informatie over de moeilijkheden bij het Britse verpakkingsbedrijf Tetra Ltd. De betreffende informatie had hij verkregen in ruil voor de belofte om zijn bron niet bekend te maken. In de rechtszaal hield hij zich hieraan, ondanks de druk van het Britse gerecht en de wederpartij.

Sinds Goodwin geldt voor het verschoningsrecht van journalisten de regel ‘ja, tenzij…’. Het EHRM stelt dat het dwingen van een journalist om zijn bron te noemen een beperking is van de vrijheid van meningsuiting en derhalve niet verenigbaar met artikel 10 EVRM. Het ‘tenzij’ zit hem in het volgende: ‘unless it is justified by an overriding requirement in the public interest’ (r.o. 39). Met dit uitgangspunt in gedachten dient men, aldus het Hof, een dergelijke maatregel te toetsen aan de noodzakelijkheid in een democratische samenleving en aan de doelcriteria van artikel 10 lid 2 EVRM. Er dient derhalve een dringende maatschappelijke noodzaak te zijn en het belang wat er mee beoogd wordt, moet in lid 2 zijn opgenomen.[iv] [v]

Ook op nationaal niveau werd er in 1996 een belangrijke uitspraak gedaan in het arrest Van den Biggelaer.[vi] Door de uitspraak in Goodwin moest de Hoge Raad terugkomen op de opvatting dat de waarheidsvinding in haar algemeenheid zwaarder dient te wegen dan het belang van de nieuwsgaring. De Hoge Raad volgde het EHRM door te overwegen dat uit het eerste lid van artikel 10 EVRM voor een journalist in beginsel het recht voortvloeit zich te verschonen van het beantwoorden van een hem gestelde vraag, indien hij daardoor het bekend worden van zijn bron zou riskeren. Bescherming van de bronnen van een journalist is één van de essentiële voorwaarden voor de, in een democratische samenleving bijzonder belangrijke, persvrijheid. Bij zodanige bescherming bestaat daarom een zeer zwaarwegend publiek belang.[vii]

In de jaren na Goodwin vonden er drie spraakmakende zaken plaats met betrekking tot bronbescherming. Deze worden hier kort besproken.

Voskuil – bronnenbescherming is basisvoorwaarde voor persvrijheid
In 2007 oordeelde het EHRM in de zaak Voskuil dat de bescherming van journalistieke bronnen een van de basisvoorwaarden voor persvrijheid is. [viii] Voskuil werkte in 2000 voor dagblad Spits en werd achttien dagen vastgehouden toen hij weigerde zijn bron te onthullen. In een van zijn artikelen had hij een citaat opgenomen van een anonieme politieagent, die beweerde dat een bepaalde wapenhandelaar onder valse voorwendselen was gearresteerd. Het EHRM viel in deze zaak vooral over de gijzelingsduur. Dergelijke maatregelen zouden journalisten en potentiële bronnen ontmoedigen om met bepaalde informatie naar de pers te stappen of dergelijk nieuws te publiceren.

Autoweek/Sanoma – inval door politie op redactie
In de zaak Autoweek/Sanoma van 2010 werd er een inval gedaan op de redactie van het blad Autoweek.[ix] Hierbij werden foto’s in beslag genomen van een illegale straatrace. De politie eiste de beelden op om verdachten van ramkraken op te sporen, maar Sanoma stond dit niet toe. Er moest hier een afweging worden gemaakt tussen journalistieke bronbescherming en het opsporingsbelang van het Openbaar Ministerie. Het EHRM besloot dat de journalistieke bronbescherming zwaarder woog en dat er in strijd was gehandeld met de informatievrijheid van artikel 10 EVRM door de foto’s in beslag te nemen.

Telegraaf – gijzeling na beroeping op verschoningsrecht
Deze zaak uit 2012 betrof twee Telegraaf journalisten die een artikel schreven over een Nederlandse crimineel die staatsgeheime AIVD-documenten in zijn bezit zou hebben.[x] Uit het artikel kwam verder naar voren dat de twee journalisten deze artikelen inmiddels ook in bezit hadden. De Staat wilde weten hoe en door wie de documenten waren gelekt en de AIVD zette allerlei bijzondere bevoegdheden in, waardoor de twee journalisten onder andere werden afgeluisterd en geobserveerd. Daarnaast dienden de journalisten als getuigen te verschijnen in de strafzaak tegen drie verdachten die de betreffende documenten zouden hebben gelekt. De journalisten beriepen zich op hun verschoningsrecht, maar werden aangehouden en enkele dagen gegijzeld. Dit was volgens het EHRM in strijd met het recht op eerbiediging van het privéleven van artikel 8 EVRM.

Toetsingskader toepassing dwangmiddelen

De rechtspraak van het EHRM en de Hoge Raad heeft geleid tot een toetsingskader voor de toepassing van dwangmiddelen tegen journalisten.[xi] Allereerst is de vraag of er een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting is zoals bepaald in artikel 10 EVRM. Vervolgens moet worden gekeken of de inbreuk een wettelijke basis heeft. Dient de inbreuk of de beperking verder een doel dat volgens artikel 10 lid 2 EVRM overheidsinmenging in de vrijheid van meningsuiting en/of informatiegaring kan rechtvaardigen? Ten slotte volgt de vraag of de inbreuk noodzakelijk is in een democratische samenleving. Dit wordt ingevuld aan de hand van de proportionaliteit (heiligt het doel het middel?) en subsidiariteit (is er een lichter middel voorhanden?). Bij de proportionaliteit is het overigens niet voldoende dat politie en Openbaar Ministerie de bevoegdheid om een inbreuk te plegen op een redelijke en zorgvuldige wijze uitoefenen. Er moet echt sprake zijn van een absolute noodzaak ten opzichte van het belang.

Het ingezette dwangmiddel moet dus het enige denkbare effectieve middel zijn om een ernstig delict op te sporen of te voorkomen. De meest voorkomende dwangmiddelen die worden toegepast, zijn de inbeslagname van journalistiek materiaal, het doorzoeken van de werkplek van de journalist en het aanmerken van de journalist als verdachte.[xii]

Wetsvoorstel Opstelten bronbescherming journalisten

Ter verantwoording van zijn wetsvoorstel zegt Opstelten het volgende: “Het recht op bronbescherming vloeit ook reeds voort uit de uitleg van artikel 10 EVRM door het EHRM. Als zodanig bewerkstelligt het wetsvoorstel geen wezenlijke verandering in de waarborging en beoordeling van een beroep op bronbescherming van journalisten en de toepassing van  strafvorderlijke bevoegdheden jegens hen, maar het geeft het recht op bronbescherming wel een wettelijke grondslag.”[xiii]

Tijdens de totstandkoming van het voorstel rezen er verschillende vragen. Allereerst de vraag wie er als journalist moest worden gezien. De definitie daarvan heb ik eerder al gegeven. Ook was er de vraag of de journalist niet gewoon kon worden toegevoegd aan artikel 218 Sv, waarin het verschoningsrecht van de traditionele gerechtigden zoals advocaat en arts staan opgenomen. Het vrije beroep van journalist maakte dat echter lastig, waardoor Opstelten ervoor koos om een nieuw artikel toe te voegen, speciaal voor de journalist: artikel 218a Sv. Lid 1 van dit artikel zegt: “Getuigen die als journalist of publicist in het kader van nieuwsgaring,  beschikken over gegevens van personen die deze gegevens ter openbaarmaking hebben verstrekt onder voorwaarde dat de verstrekking niet tot hen kan worden herleid, kunnen zich verschonen van het beantwoorden van vragen over de herkomst van die gegevens.” Lid 2 stelt: “De rechter-commissaris kan het beroep van de getuige, bedoeld in het eerste lid, afwijzen indien hij oordeelt dat bij het onbeantwoord blijven van vragen aan een zwaarder wegend maatschappelijk belang een onevenredig grote schade zou worden toegebracht.”

Belangrijk was verder dat niet alleen journalisten zich op wettelijke bronbescherming moeten kunnen beroepen, maar ook publicisten, in het wetsvoorstel van Opstelten beschreven als “iemand die schrijft over (politieke) of actuele aangelegenheden”. Het betreft personen die zelfstandig en niet als hun hoofdberoep op gestructureerde en regelmatige wijze in geschrifte een substantiële bijdrage leveren aan het publieke debat en de informerende en controlerende functie van de media, zoals wetenschappers.

Concreet worden in het voorstel artikel 97 (doorzoeken woning/kantoor verschoningsgerechtigde), 98 (inbeslagneming en doorzoeking bij verschoningsgerechtigde), 222 (duur gijzeling) en 294 (bevel tot gijzeling) Sv aangepast en wordt artikel 218a Sv toegevoegd.[xiv]

Pompen of verzuipen?

Dan de hamvraag: levert het wetsvoorstel iets op voor journalisten? De Raad van State is in ieder geval kritisch. Het zou te ruim en onbepaald zijn om de bronbescherming ook toe te kennen aan publicisten. Dit gaat verder dan de EHRM jurisprudentie tot nu toe. “Het wordt onvoldoende duidelijk wie als ‘publicist’ moet worden aangemerkt en of hij evenals de ‘journalist’ aan de standaarden van beroepsethiek is gebonden.”[xv]

Verder plaatst Otto Volgenant, media-advocaat, in De Nieuwe Reporter een aantal kanttekeningen.[xvi] Zo stelt hij dat het wetsvoorstel voor een lappendeken zorgt, omdat er geen nieuwe wet wordt gemaakt, maar er op veel plekken in de wet iets wordt aangepast. “Dan is het moeilijk om te zien of alles wel goed wordt beschermd.” Daarnaast worden journalisten onvoldoende beschermd tegen inlichtingendiensten. “Het voorstel beschermt enkel bronnen die expliciet vertrouwelijkheid hebben geëist. In sommige gevallen beoordelen journalisten zelf dat het niet slim is om de identiteit van een bron openbaar te maken, zonder dat de bron dit eist. Dat soort gevallen ontbeert in het voorstel bescherming.” Het grootste probleem is echter de grootschalige dataverzameling van inlichtingendiensten. Als alle mails van journalisten van een krant worden ingezien, kunnen daardoor onbedoeld bronnen bovendrijven. “En als de identiteit van een bron eenmaal bekend is geworden, dan kun je die wetenschap nooit meer ongedaan maken.”


[i] Kamerstukken 34032, nr. 2.

[ii] Kamerstukken 34032, nr. 3.

[iii] EHRM 27 maart 1996, NJ 1996, 577 (Goodwin vs. Verenigd Koninkrijk)

[iv] Mediaforum 2000-11/12, nr. 69, ‘Gijzeling journalist’, m.nt. G.A.I. Schuijt onder 3.

[v] Gronden artikel 10 lid 2 EVRM: nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, bescherming van gezondheid of goede zeden, bescherming van goede naam of rechten van anderen, voorkomen van verspreiding van vertrouwelijke mededelingen of het waarborgen van gezag en onpartijdigheid van de rechterlijke macht.

[vi] HR 10 mei 1996, NJ 1996, 578 m.nt. E.J. Dommering (Van den Biggelaar/Dohmen & Langenberg)

[vii] Mediaforum 2000-11/12, nr. 69, ‘Gijzeling journalist’, m.nt. G.A.I. Schuijt onder 3.

[viii] EHRM 22 november 2007, zaaknr. 64752/01, Voskuil/Nederland.

[ix] EHRM 14 september 2010, zaaknr. 38224/03, Sanoma/Nederland.

[x] EHRM 22 november 2012, zaaknr. 39315/06, Telegraaf/Nederland.

[xi] Aanwijzing toepassing dwangmiddelen tegen journalisten, punt 2.

[xii] Aanwijzing toepassing dwangmiddelen tegen journalisten, punt 2.3-2.5.

[xiii] Kamerstukken 34032, nr. 3.

[xiv] Kamerstukken 34032, nr. 2.

[xv] Kamerstukken 34032, nr. 3.

[xvi] www.denieuwereporter.nl, ‘9 vragen over het wetsvoorstel recht op bronbescherming’, 9 september 2014.