Dat er in Nederland te licht gestraft wordt, is een veel verkondigde mening. Op het gebied van verkeersdelicten lijkt dit thema nog sterker te spelen. Een reden daarvoor lijkt te liggen in de lijn die de Hoge Raad sinds 2013 heeft ingezet omtrent het ingedamde gebruik van de strafverzwarende omstandigheid ‘roekeloosheid’. Deze week verscheen een onderzoek van INTERVICT in opdracht van Fonds slachtofferhulp over ernstige verkeersdelicten in juridische context.[i] Hierbij is onderzoek gedaan naar de ervaringen van slachtoffers en nabestaanden en de juridische ontwikkelingen omtrent dit onderwerp. In dit artikel zal een uiteenzetting van het leerstuk roekeloosheid volgen en een korte beschouwing van het gepubliceerde rapport.

Opzet en schuld

Doleuze delicten en culpoze delicten zijn de twee hoofdsmaken binnen het strafrecht. Bij een opzettelijk delict, heeft de dader een aspect van willen en een aspect van weten in zijn gedraging liggen. De lichtste variant van opzet is voorwaardelijk opzet. Er is dan sprake van een bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg. Bij culpa daarentegen, ontbreekt het wilsaspect en soms tevens het wetensaspect. Zonder deze aspecten kan een dader toch strafbaar zijn. Het verpleegsterarrest is een standaardarrest van het laatstgenoemde geval, waarbij de dader niet wist en ook niet wenste dat het slachtoffer de dood zou vinden.[ii]  Toch was er hier sprake van een verwijtbare aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid. Een strafverzwarende omstandigheid kan worden gevonden in de vorm van roekeloosheid. Het kan gezien worden als de zwaarste categorie van culpa. Je vindt roekeloosheid terug in artikel 307 lid 2 Sr en artikel 308 lid 2 Sr. Naast roekeloosheid in het commune strafrecht, vindt je in het bijzondere strafrecht ook culpa, namelijk in artikel 175 lid 2 Wegenverkeerswet (WVW). Voorwaardelijk opzet als lichtste variant van opzet en roekeloosheid als zwaarste variant van culpa liggen erg dicht bij elkaar. Mede door de introductie van roekeloosheid als zwaarste schuldvorm, is volgens De Hullu sprake van een glijdende schaal tussen opzet en roekeloosheid.[iii]

Roekeloosheid in de wet

Roekeloosheid als zwaarste vorm van culpa is nog relatief nieuw. Op 1 februari 2006 is de wet in werking getreden.[iv] Roekeloosheid is tot op heden enkel geïntroduceerd bij artikel 307 Sr, 308 Sr en 175 WVW. De focus in dit artikel zal liggen op artikel 175 lid 2 WVW. De wetgever geeft het Porsche-arrest als een voorbeeld waarin de noodzaak werd gevoeld om de rechter ‘meer armslag te geven’.[v] In dit arrest had een Porsche-rijder een ongeval veroorzaakt nadat hij onder invloed veel te hard had gereden, risicovolle inhaalmanoeuvres had uitgevoerd en door rood was gereden. Uiteindelijk kon de dader niet worden veroordeeld voor doodslag, want opzet kon niet worden bewezen. Dit kwam omdat het wilselement van de dader niet kon werden bewezen. Allereerst vormden de inhaalmanoeuvres een contra-indicatie, omdat de Hoge Raad hieruit afleidde dat hij een botsing wilde vermijden. Daarnaast redeneert de Hoge Raad dat er een aanmerkelijke kans is dat de bestuurder zelf zou overlijden bij een frontale botsing. Het wordt zeer onwaarschijnlijk geacht dat de bestuurder zijn eigen dood ook op de koop toeneemt. Uiteindelijk werd de dader veroordeeld voor dood door schuld, maar de rechters van het Hof Arnhem hadden laten blijken dat zij de wettelijke strafmaxima hiervan eigenlijk te licht vonden.[vi] De wetgever introduceert roekeloosheid om ‘zeer onvoorzichtig gedrag waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico’s worden genomen’ zwaarder te kunnen bestraffen.[vii] Dit kan zich voordoen in gevallen waarin in serieuze mate te hard is gereden of onder invloed is gereden, maar ook in sommige gevallen bij het niet geven van voorrang, spookrijden of rijden in een zeer ondeugdelijk voertuig.[viii]

‘’Roekeloosheid vereist daarmee niet slechts een aanmerkelijke onvoorzichtigheid, maar een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid. Het gaat, anders gezegd, binnen de grenzen van het culpose delict, om het zwaarste verwijt dat iemand kan worden gemaakt. Hiermee wordt aangesloten bij de betekenis die aan het begrip roekeloosheid in rechtspraak en dogmatiek wordt toegekend.’’

Roekeloosheid in de jurisprudentie

Uit bovenstaande zou je wellicht nog kunnen afleiden dat er inderdaad een bijzondere plek is gereserveerd voor roekeloosheid. Dit zwaarste verwijt kan niet zomaar worden gemaakt. Het is voor uitzonderlijke gevallen. De wetgever geeft echter wel ruimte. Denkbaar is dat een combinatie van rijden onder invloed, te hard rijden en bijvoorbeeld het niet-verlenen van voorrang tot roekeloosheid kunnen leiden. Uit de jurisprudentie blijkt echter dat de Hoge Raad zeer streng is met het in stand laten van een uitspraak waarin iemand is veroordeeld wegens roekeloos rijgedrag. Het is een categorie gereserveerd voor uitzonderlijke situaties. In een arrest van 15 oktober 2013 zijn een aantal richtsnoeren af te leiden. Allereerst is van belang dat er bepaaldelijk eisen worden gesteld aan roekeloosheid en dat de rechter hier ook nadere aandacht aan geeft in zijn motivering van hetgeen hij bewezenverklaard. Daarna wordt benadrukt dat ‘roekeloosheid’ in het spraakgebruik niet hetzelfde is als de juridische variant. Als laatste volgt een soort minimaal pakket aan eisen waaraan een zaak moet voldoen om tot een bewezenverklaring van roekeloosheid te kunnen komen.[ix]

‘’Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994, zal de rechter zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.’’

Een arrest van de Hoge Raad van 22 mei 2012 is een voorbeeld waarin niet genoeg omstandigheden waren die tot het oordeel konden leiden dat er sprake was van roekeloosheid.[x] In deze zaak had de bestuurder gedronken, flink te hard gereden en was hij ook nog eens erg opgejaagd wegens relatieproblemen.[xi] Toen hij op een onverlichte weg een scooter aanreed, was het kwaad geschied. Het Hof beoordeelde deze omstandigheden en veroordeelde de dader wegens overtreding van artikel 6 jo. 175 WVW. De Hoge Raad oordeelde echter dat de motivering tekort schoot. Het middel tegen de veroordeling wegens roekeloosheid werd gegrond verklaard.

Ook in het arrest 30 juni 2015 van de Hoge Raad is de bewezenverklaring van het Hof dat er sprake was van roekeloosheid gecasseerd.[xii] De verdachte heeft onder invloed van alcohol, zeven keer de toegestane hoeveelheid, minstens 147 km per uur gereden. Daardoor veroorzaakte hij een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel als gevolg bij het slachtoffer. Bovendien heeft de verdachte zelf verklaard dat hij in een type auto reed waar hij geen ervaring mee had. Zo snel had hij nog nooit gereden. De Hoge Raad oordeelt dat de bewijsvoering van het Hof tekortschiet wat betreft het aantonen van roekeloosheid. De formulering die in veel arresten te lezen is, wordt weer boven tafel gehaald: de in aanmerking genomen omstandigheden zouden toereikend kunnen zijn voor het oordeel dat de verdachte zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gereden, maar zij zijn niet zonder meer toereikend voor het oordeel van het Hof dat de verdachte ‘roekeloos’ heeft gereden.

De lijn die door de Hoge Raad is ingezet is dus streng. Opgemerkt dient wel te worden, dat er vaak wordt geoordeeld dat de motivering van het Hof tekort schiet. Dat betekent niet direct dat in die zaken geen sprake had kunnen zijn van roekeloosheid indien er wel deugdelijke motivering plaatsvond. In een zaak van het Hof zie je wel dat de precedentwerking van de uitspraken van de Hoge Raad voelbaar is. Deze zaak van 29 juni 2015 betrof een geval waarin de verdachte van het verkeersongeval onder invloed van alcohol geweest.[xiii] Daarnaast had de persoon een veel te hoge snelheid voor de verkeerssituatie waarin hij zich bevond. De verplichting om te stoppen wegens rood licht werd genegeerd, waarna hij een botsing veroorzaakte met een bromfiets. De verdachte wordt door het Hof vrijgesproken van roekeloosheid. Het Hof herhaalt de criteria die de Hoge Raad hieraan heeft gesteld. Het Hof overweegt vervolgens:

‘’Het hof is zich ervan bewust dat dit rijgedrag van verdachte in het dagelijkse spraakgebruik als roekeloos (in de zin van ‘onberaden’) zal worden aangeduid. Desalniettemin is het hof met de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat dit gezien de jurisprudentie van de Hoge Raad in juridische zin geen roekeloosheid als zwaarste schuldvorm in de zin van artikel 175, tweede lid, WVW 1994 oplevert. Het hof zal verdachte daarom vrijspreken van de ten laste gelegde roekeloosheid.’’

Bovenstaande gevallen zijn slechts enkele voorbeelden van de velen zaken waarin het oordeel dat sprake was van roekeloosheid geen stand hield. Er is echter ook een klein aantal zaken waarbij het wel in stand bleef. In een zaak waarbij een ‘kat-en-muis-spel’ werd gedaan tussen weggebruikers, bleef het oordeel van roekeloosheid overeind.[xiv] Na tegelijk te zijn opgetrokken vanaf een verkeerslicht, raakten de dader en een andere verkeersdeelnemer verstrikt in een soort achtervolging. Via links en rechts probeerden zij elkaar in te halen, door de maximumsnelheid sterk te overschrijden. In een andere zaak werd door rood licht gereden na in een wedstrijdachtige achtervolging te zijn geraakt. Dit kon bestempeld worden als roekeloos.[xv] Ook een snelheidswedstrijd binnen de bebouwde kom kon deze zwaarste vorm van culpa in de bewezenverklaring dragen.[xvi] Kooijmans constateert aan de hand van bovengenoemde voorbeelden dat de eisen die de Hoge Raad stelt (de buitengewoon onvoorzichtige gedraging; het ernstige gevaar dat in het leven is geroepen; het bewustzijn van de verdachte daarvan en de nadere motiveringsplicht voor het Hof) wellicht cumulatief vereist zijn, maar niet noodzakelijk voldoende zijn om tot een bewezenverklaring van roekeloosheid te komen.[xvii] Een zware kluif voor de feitenrechter dus.

Het onderzoek

Het onderzoek is te uitgebreid om alle thema’s aan bod te laten komen. Het gaan niet enkel over roekeloosheid, maar ook over voorwaardelijk opzet. Het betreft de wetgeving en de rechtspraak. Daarnaast wordt er een empirisch onderzoek gedaan onder slachtoffers en nabestaanden van verkeersongevallen. Zo wordt er bijvoorbeeld gekeken naar het gevoel van procedurele rechtvaardigheid. De meerderheid van de respondenten (50,7%) is tevreden of heel tevreden met het verloop van de procedure. Hierover is 28,2% neutraal. Het probleem lijkt daar niet te liggen. Waar meer ontevredenheid heerst, is bij de uitkomst van het strafproces. Van de respondenten vindt 21,8% de opgelegde straf in de zaak veel te licht en 43,6% te licht.[xviii]

Het onderzoek gaat nader in op roekeloosheid. Tot de ontdekking wordt gekomen dat in 246 zaken waarin de verdachte werd veroordeeld voor schending van artikel 6 WVW, maar liefst in 188 zaken roekeloosheid ten laste is gelegd door het Openbaar Ministerie. Uiteindelijk heeft dit maar in 29 zaken tot een veroordeling voor roekeloosheid geleid. Dat is slechts 12%. Sinds de nieuwe lijn die door de Hoge Raad is ingezet omstreeks 2013, is het aantal gevallen waarin voor roekeloosheid is veroordeeld dus gedaald. Het OM heeft dit echter niet minder vaak ten laste gelegd. De rechters zijn dus strikter geworden. Het rapport concludeert dat er iets voor valt te zeggen dat de Hoge Raad zijn toegestane interpretatieruimte wellicht wel heeft overschreden, door te strikt te zijn.[xix]

Het rapport geeft een aantal aanbevelingen aan de rechtspraak. Zo pleit dit rapport onder andere voor een snellere aanname van roekeloosheid bij een opeenstapeling van gedragingen uit artikel 175 lid 3 WVW. Ook wordt het belang van een goede motivatie door de feitenrechter benadrukt. Een interessante aanbeveling aan de wetgever die tevens wordt gedaan in het onderzoek, is het introduceren van een nieuw artikel om wegpiraten tegen te gaan. De onderzoekers pleiten voor een artikel dat gevaarzetting in het verkeer strafbaar stelt. Het zou dan gaan om een gevaarlijke situatie voor de ‘algemene veiligheid van de gezondheid, levens en bezittingen’.[xx] Een strafverzwarende omstandigheid zou dan gevonden worden in het gevolg: bij dood of (zwaar) lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Een veroordeling voor dit artikel zou gemakkelijker bereikbaar moeten zijn dan bij doodslag (opzet) of dood door schuld (roekeloosheid of ‘gewone’ culpa). Daardoor zou een aparte strafverzwaring door middel van roekeloosheid niet meer nodig zijn.[xxi] Wel is dit idee nog ongepolijst en zou dit nader onderzoek behoeven.[xxii]

Bovenstaande aanbeveling is nog maar net gedaan, maar er is al kritiek. Strafrechtadvocaten betogen dat de huidige wetgeving wel afdoende is om verkeersdelinquenten te straffen. De stelling dat een wetswijziging de onvrede bij slachtoffers en nabestaanden zou wegnemen, wordt in twijfel getrokken. Het Openbaar Ministerie staat echter wel achter de aanbeveling van de onderzoekers en ziet graag een artikel voor gevaarzetting in de Wegenverkeerswet.[xxiii]

Conclusie

De maatschappelijke visie over wat je als roekeloosheid kunt aanmerken is duidelijk anders dan die van de rechter. Op zichzelf is een maatschappelijke tendens misschien geen directe reden om straffen te verzwaren of ze sneller uit te delen. In dit geval ligt er sinds deze week echter gedegen onderzoek. Dit onderzoek wijst uit dat er ontevredenheid heerst over de uitkomst van de strafzaak in verkeersdelicten. De omgang met roekeloosheid speelt daar een rol in. Het is voor de wetgever én de rechter de moeite waard om eens een avond te gaan zitten voor dit rapport, want het geeft veel inzichten in deze materie.  Dit brede onderzoek raakt veel onderwerpen die van belang zijn binnen de omgang met verkeersdelicten. Het is daarom niet alleen interessant voor de betrokken rechter en wetgever, maar tevens voor de geïnteresseerde rechtenstudent.

 

[i] S. van der Aa e.a., Verkeersslachtoffers, Tilburg: Fonds Slachtofferhulp 2016. https://www.fondsslachtofferhulp.nl/wp-content/uploads/2017/01/170013_OS_verkeersslachtoffers_20170116a.pdf

[ii] HR 19 februari 1963, NJ 1963, 512

[iii] J. De Hullu, Materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2015.

[iv] Stb. 2006, 11.

[v] Kamerstukken II 2001/02, 28484, 3, p. 10

[vi] Kamerstukken II 2001/02, 28484, 3, p. 10

[vii] Kamerstukken II 2001/02, 28484, 3, p. 10

[viii] Kamerstukken II 2001/02, 28484, 3, p. 11

[ix] HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:959

[x] HR 22 mei 2012, NJ 2012, 488

[xi] T. Kooijmans, ‘De roekeloze automobilist’, AA 2014, afl. 2, p. 118-124.

[xii] HR 30 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1772

[xiii] Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 29 juni 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2843

[xiv] HR 15 oktober 2013, ECLI: NL:HR:2013:959

[xv] HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3620

[xvi] HR 3 december 2013, NJ 2014, 30

[xvii] T. Kooijmans, ‘Door roekeloosheid getriggerd’, AA 2015, afl. 2, p. 130-135.

[xviii] S. van der Aa e.a., Verkeersslachtoffers, Tilburg: Fonds Slachtofferhulp 2016, p. 59

[xix] S. van der Aa e.a., Verkeersslachtoffers, Tilburg: Fonds Slachtofferhulp 2016, p. 93-97

[xx] S. van der Aa e.a., Verkeersslachtoffers, Tilburg: Fonds Slachtofferhulp 2016, p. 135-137

[xxi] S. van der Aa e.a., Verkeersslachtoffers, Tilburg: Fonds Slachtofferhulp 2016, p. 17

[xxii] S. van der Aa e.a., Verkeersslachtoffers, Tilburg: Fonds Slachtofferhulp 2016, p. 136

[xxiii]  ‘Advocatuur verwerpt plan tegen wegpiraten’, Mr. Online 31 januari 2017 http://www.mr-online.nl/advocatuur-verwerpt-plan-wegpiraten/?utm_source=NieuwsbriefMr&utm_medium=email&utm_term=&utm_content=&utm_campaign=31012017