De Turkse president Erdogan is de laatste paar maanden meermaals negatief in het nieuws geweest, door de manier waarop hij negatieve geluiden en beledigingen over de regering en hemzelf de kop probeert in te drukken. Dit was al langer gaande in Turkije, iets dat geleid heeft tot het overnemen van kranten, het belemmeren van politieke oppositie en het oppakken van journalisten.

Inmiddels beperkt het staatshoofd zich niet meer tot negatieve geluiden binnen Turkije. Op 11 april jl. heeft de Turkse regering aangifte gedaan op het politiebureau in Mainz tegen Jan Böhmermann, vanwege ‘belediging van een bevriend staatshoofd’. Deze aangifte heeft veel stof doen opwaaien. Erdogan besloot aangifte in te dienen na een satirisch gedicht van cabaretier Jan Böhmermann, dat hij voorlas op Duitse televisie. De Turkse president had al eerder geklaagd over een satirisch lied op Duitse tv, maar is deze keer overgegaan tot een verzoek aan de Duitse bondskanselier om de cabaretier te vervolgen.

De cabaretier staat erom bekend dat hij de provocatie niet schuwt. Hij was zich er volledig van bewust dat hij de wet overtrad. Hij zei het zelf tijdens de uitzending. Je zou dus kunnen stellen dat hij een reactie uitlokte. Mocht dit zo zijn, dan is er in ieder geval gehapt. Erdogan heeft aangifte gedaan van het feit, net als bijna duizend anderen.

Volgens de Duitse wet is formele toestemming van de Duitse regering nodig voor vervolging van belediging van een bevriend staatshoofd. Direct na de aangifte begonnen mensen actie te voeren om bondskanselier Merkel te overtuigen die toestemming niet te verlenen. De acties hadden geen resultaat: de toestemming is verleend. De bondskanselier benadrukte dat de toestemming niet unaniem was, maar dat het nu eenmaal het recht van bevriende staatshoofden is om te vragen om vervolging als zij zich beledigd voelen.[1]

Ook in Nederland is deze ophef niet onopgemerkt gebleven. De vraag die hier direct rees, was of iets dergelijks ook in Nederland kon gebeuren. Het antwoord daarop is simpel: ja, dat zou in theorie kunnen. In Nederland zijn er twee wegen om aangifte te doen van belediging van een bevriend staatshoofd. Hoe zit dat nu precies in ons land?

Allereerst kan dit op basis van het algemene artikel dat belediging verbiedt: artikel 266 Wetboek van Strafrecht (maximumstraf: 3 maanden gevangenisstraf of geldboete van de tweede categorie). In artikel 267 wordt het beledigen van een lid of hoofd van een regering van een bevriende staat gekwalificeerd: de maximumstraf van artikel 266 Sr wordt met een derde verhoogd. Voor dit misdrijf geldt dat het een klachtdelict is. Er wordt alleen tot vervolging overgegaan als het slachtoffer hier aangifte van doet. Dit komt dus deels overeen met de Duitse wet. Een van de vereisten om over te gaan tot vervolging is dat het slachtoffer zich beledigt voelt. Er is ook een groot verschil met het Duitse recht, en dat is het punt van het opportuniteitsbeginsel. De Nederlandse regering is niet het lichaam dat toestemming geeft tot vervolging, het Openbaar Ministerie besluit autonoom of er tot vervolging wordt overgegaan. Dit zou de hele situatie minder politiek complex maken; de Nederlandse regering staat volledig los van de zaak. Er wordt niet gauw overgegaan tot vervolging op basis van artikel 266. Naast het feit dat het een klachtdelict is, worden er vrij hoge eisen gesteld aan wat kwetsend genoeg is om vervolgd te worden. Het staat op gespannen voet met de vrijheid van meningsuiting en er zijn zelfs geluiden in de samenleving en de politiek, die zeggen dat belediging helemaal geen strafbaar feit zou moeten zijn.

Naast dit artikel, bestaat er ook twee specifieke artikelen voor belediging van een bevriend staatshoofd, artikel 118 en artikel 119 Wetboek van Strafrecht (dit laatste artikel voor belediging in geschrift en afbeelding). Het grootste verschil met het algemene misdrijf belediging is dat een van de bestanddelen van deze artikelen is, dat het staatshoofd in kwestie zich in Nederland moet bevinden ten tijde van de belediging. Uit de brief van minister Van der Steur over de wetshistorie blijkt duidelijk de reden van de strafbaarstelling.[2] Ieder land heeft de volkerenrechtelijke verplichting om de veiligheid van buitenlandse vertegenwoordigers te beschermen. Belediging van zo’n vertegenwoordiger kwetst zijn of haar integriteit én kan anderen aanzetten tot het verder in gevaar brengen van diens veiligheid. Daarnaast was het idee van de wetgever dat met deze artikelen voorkomen kon worden dat diplomatieke banden onnodig schade op zouden lopen en dat staatsbezoeken zo goed mogelijk konden verlopen.

Een ander verschil met artt. 266 en 267 Sr is dat artikel 118 Sr van oorsprong geen klachtdelict was. De reden hiervoor was dat de wetgever van mening was dat een bevriend staatshoofd niet mocht worden belast met het doen van aangifte. In de praktijk bleek het een lastig delict om te vervolgen. Zo zijn net voor de Tweede Wereldoorlog drie mensen vervolgd voor belediging van Adolf Hitler (men noemde hem ‘boef’ en ‘hysterisch’).[3] Hier blijkt wel uit hoe discutabel vervolging voor belediging is. Een tweede punt is dat mensen op creatieve manier vervolging vermeden. Zo werd bij demonstraties tegen de Amerikaanse president Johnson geroepen dat hij een ‘molenaar’ was. Ook riepen groepen om en om ‘Johnson’ en ‘moordenaar’. Uiteindelijk werd in 1975 besloten dat artikel 118 Sr enkel nog gebruikt zou worden bij staatsbezoeken. Voor andere zaken moest vanaf toen een beroep worden gedaan op artikel 266 juncto 267 van het Wetboek van Strafrecht.

Inmiddels onderzoeken Tweede Kamerlid Kees Verhoeven (D66), indiener van een initiatief om artikel 266 te laten schrappen, en minister Van der Steur de optie om het artikel te laten vervallen. Van der Steur legde bij het vragenuurtje op dinsdag 19 april uit dat hij vindt dat het wetboek geen museum moet zijn van in onbruik geraakte artikelen zoals deze.[4] Om terug te komen op de vraag of Erdogan Nederlanders zou kunnen laten vervolgen: ja dit kan. Maar enkel op basis van artikel 118 Sr met de kwalificatie uit artikel 119 Sr. Dit is een stuk lastiger dan in Duitsland, zoals blijkt uit de jurisprudentie over het misdrijf belediging. Vrijheid van meningsuiting weegt zwaar en het feit dat Erdogan een bevriend staatshoofd is, speelt alleen een rol bij de maximaal toe te wijzen straf. Aan Erdogan zal het echter niet liggen. Inmiddels is er een oproep aan Turkse Nederlanders om belediging van Erdogan door te geven en aangezien hij in Duitsland aangifte heeft gedaan, zal hij ook in Nederland waarschijnlijk gerust de moeite willen nemen om aangifte te doen. Laten we hopen dat het niet zover komt.

 

 

 

[1] http://www.parool.nl/buitenland/merkel-geeft-toestemming-voor-vervolging-duitse-komiek~a4283058/

[2] Brief minister Van der Steur aan Tweede Kamer, kenmerk 756116, ‘Strafbare belediging van hoofden en regeringsleden van bevriende staten’, 20 april 2016

[3] http://www.nu.nl/dvn/4247594/vervolging-beledigen-staatshoofd-kan-in-nederland.html

[4] http://nos.nl/artikel/2100828-verbod-op-beledigen-bevriend-staatshoofd-verdwijnt.html