Als het aan de Turkse politie ligt niet. Afgelopen woensdag drong politie, volgens rechterlijk bevel, binnen bij het mediaconcern Koza Ipek Holding in Istanbul. De verdenking is dat het concern illegale financiële praktijken zou handhaven en gefinancierd zou worden door een terroristische organisatie; de beweging rond de progressieve islamgeleerde Gülen (Fethullah). Erdogan (Recep Tayyip), de huidige Turkse president, en Gülen waren ooit belangrijke bondgenoten. Sinds 2013 zijn de twee verwikkeld in een politieke strijd. TV stations van Koza Ipek zijn kritisch tegenover het beleid van Erdogan, hetgeen de strijd voor de parlementsverkiezingen van aanstaande zondag in Turkije nog eens wordt benadrukt.[1]

Het feitelijke gevolg van de inval is dat de TV stations van Koza Ipek op zwart staan. Terecht stelt Akin Ipek, CEO van Koza Ipek, de vraag of de eenheden wel het recht hebben om de TV stations op non-actief te stellen.

Volgens Europese standaarden voor mensenrechten heeft een ieder het recht om zijn of haar mening te uiten en te publiceren. Dit recht wordt gezien als een kernonderdeel van een democratie. Artikel 10 van de European Convention on Human Rights (ECHR) luidt:

  1. Everyone has the right to freedom of expression. This right shall include freedom to hold opinions and to receive and impart information and ideas without interference by public authority and regardless of frontiers…

 The exercise of these freedoms, since it carries with it duties and responsibilities, may be subject to such formalities, conditions, restrictions or penalties as are prescribed by law and are necessary in a democratic society, in the interests of national security, territorial integrity or public safety, for the prevention of disorder or crime, for the protection of health or morals, for the protection of the reputation or rights of others, for preventing the disclosure of information received in confidence, or for maintaining the authority and impartiality of the judiciary.

Volgens rechtspraak van het European Court of Human Rights omvat vrijheid van meningsuiting ‘’not only to ‘information’ or ‘ideas’ that are favourably received or regarded as inoffensive or as a matter of indifference, but also to those that offend, shock or disturb the State or any sector of the population”.[2] Het artikel heeft dus een vergaande strekking. De verkondigde uiting hoeft daarnaast niet ‘waar’ te zijn. Bovendien hebben overheden een positieve verplichting, luidende het voorkomen en bestrijden van inbreuken op vrijheid van meningsuiting. Het artikel staat echter uitzonderingen toe met de zin ‘’this article shall not prevent States from requiring the licensing of broadcasting, television or cinema enterprises’’[3] en de uitzonderingen genoemd in lid 2. Omdat het recht op vrijheid van meningsuiting dermate hoog in het vaandel staat in de EU, worden uitzonderingen op het recht slechts in uitzonderlijke gevallen toegestaan. Voor het handhaven van een gezonde democratie zouden overheidsinstanties onderwerp moeten zijn van nauwkeurig toezicht bij het parlement, media en het algehele publiek.[4] Maar mag de media nauwkeurig toezicht houden door dermate kritisch te zijn tegenover de huidige president? De rechten en uitzonderingen van freedom of expression zullen tegen elkaar moeten worden afgewogen. Naar mijns inziens gaat de onderliggende vraag over het democratische karakter van Turkije. Hierover is en wordt nog steeds veel gedebatteerd.[5] De karakterisering van Turkije is belangrijk, omdat dat invulling geeft aan bovenstaande afweging over een van de kernonderdelen van de democratie: freedom of expression.

 

 

 

[1] ‘Turkse politie zet kritische media op zwart’, Volkskrant 28 oktober 2015, www.volkskrant.nl (zoek op kritische media).

[2] EHRM 7 december 1976, 5493/72, overweging 49 (Handyside).

[3] Artikel 10 ECHR lid 1.

[4] M.W. Janis, European Human  Rights Law, Oxford University Press 2008, hoofdstuk 6.

[5] Zie bijvoorbeeld ‘Verdeeld Turkije test democratie’, NRC 3 mei 2007, www.nrc.nl (zoek op democratie Turkije); W. Menski, Comparative Law in a Global Context: the Legal systems of Asia and Africa, Cambridge University Press 2006, p. 354 -363.