Beveiligingsbeelden zijn allang niet meer voorbehouden aan de ogen van politie en justitie. Het komt steeds vaker voor dat beelden van beveiligingscamera’s door het OM worden vrijgegeven teneinde een verdachte op te sporen. Maar mag dit wel in het licht van Nederlandse privacywetgeving?

 

Deze vraag is dinsdag 13 oktober beantwoord door de Hoge Raad in de zaak van een minderjarige verdachte die samen met anderen na een avondje stappen in Eindhoven in de nacht van 3 op 4 januari 2013 herhaaldelijk tegen het hoofd van een weerloos slachtoffer schopte 1. In deze zaak had het openbaar ministerie bewegend beeldmateriaal van het geweldsincident door Bureau Brabant laten uitzenden om de identiteit van de daders te achterhalen. Deze beelden verspreidden zich al gauw op social media platforms en gingen zo rond als een lopend vuur. De verdachte geeft aan hier veel negatieve aandacht door ontvangen te hebben en zich bedreigd te hebben gevoeld door alle belagingen na herkend te zijn op de videobeelden.

 

[youtube url=”https://www.youtube.com/watch?v=cIurRO0r4b4″ autoplay=”no”]

Videobeelden van het geweldsincident

 

De Hoge Raad heeft dinsdag in deze zaak bepaald dat het OM zich niet zonder meer schuldig maakt aan ontoelaatbare inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachten met het uitzenden van publieke geweldsincidenten. Dit middel mag echter niet ingezet worden wanneer met een lichter opsporingsmiddel hetzelfde doel bereikt kan worden. Indien dit toch gebeurt, zou dit gevolgen kunnen hebben voor de op te leggen straf. Dit betekent echter niet dat een verdachte in een dergelijke situatie recht heeft op matiging van de straf, aldus de Hoge Raad.

 

1 HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3024