Jelske van Driel

De rechter die onlangs een Poolse man tot 120 uur taakstraf veroordeelde, krijgt van de vader van de nabestaanden een stoel naar zijn hoofd geslingerd.[i] Dit is een voorbeeld van slechts één van de vele opmerkelijke  zaken die maatschappelijke ophef oproept. Regelmatig komt uit verscheidene bronnen naar voren dat men niet altijd begrip kan opbrengen voor gerechtelijke uitspraken. Deze frustratie zal hoogstwaarschijnlijk voortkomen uit de uitvergroting van zulks zaken door de media, in combinatie met onvoldoende kennis over de omstandigheden van het geval alsmede het Nederlandse rechtssysteem. Ethisch gezien is het alles behalve merkwaardig dat men van streek raakt als in een krantenkop vermeldt staat dat een verkrachter er met een taakstrafje vanaf komt. Zelden zal men zich echter voldoende juridisch verdiepen in een zaak om alle feiten en omstandigheden van het geval mee te wegen en zodoende de juridische gedachtegang te begrijpen. In dit artikel zullen ethische overwegingen buiten beschouwing worden gelaten en zal de bovenstaande zaak over de Poolse man met enkel een juridische bril worden geanalyseerd.

Het ten laste gelegde feit
In bovengenoemde zaak wordt verdachte, kort samengevat, primair ten laste gelegd dat hij zich als verkeersdeelnemer zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval op de Heldensedijk heeft plaatsgevonden door roekeloos, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam rijgedrag. Dit is strafbaar op grond van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna te noemen: WvW. Hij reed daarbij hetzij met een hoge snelheid, hetzij met een té hoge snelheid (waardoor) hij de controle over zijn voertuig geheel of gedeeltelijk verloor en op de linker weghelft terecht kwam. Bij het terug naar rechts sturen is de verdachte via de rechterberm van de Heldensedijk op het rechts naast die weg gelegen fietspad terecht gekomen. Op dit fietspad is hij in botsing of aanrijding gekomen met twee fietsers en een passagier, welke zijn gedood door dit verkeersongeval. In de secundaire tenlastelegging ontbreekt het ‘aan de schuld te wijten’ en het ‘onoplettend, onvoorzichtige en/of onachtzaam rijgedrag’ en is strafbaar op grond van artikel 5 WvW. [ii] De officier van justitie stelt hierbij dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezenverklaard, op grond van de bevindingen van de verbalisanten kort na het ongeval. Daarnaast is er volgens haar geen blijk van enige omgevingsfactor. Wel stelt de officier van justitie nadrukkelijk dat er geen sprake is van roekeloosheid, maar van grove schuld. De verdediging voert hier tegen dat de verdachte de weg kende en ten tijde van het ongeval gehinderd werd door de zon en dat hij slechts 80 à 85 kilometer per uur reed. Hij kreeg problemen met de besturing van zijn auto en verloor daardoor gedeeltelijk de controle over het stuur en is als gevolg hiervan gaan slingeren. Verder voert de raadsvrouw aan dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte te snel zou hebben gereden, althans dat dit de oorzaak zou zijn van het ongeval. De auto heeft in de bocht een onverwachte beweging gemaakt, door een tot nog toe voor de verdachte onbekende reden. Tevens is er geen wettig bewijs aanwezig dat aantoont dat verdachte de bocht zou hebben afgesneden, aldus de raadsvrouw. Mocht de rechtbank tot de conclusie komen dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WvW, dan is er sprake van verontschuldigbare onmacht. Het secundair ten laste gelegde kan volgens de raadsvrouw ook niet bewezen worden, nu verdachte in casu geen concreet gevaarscheppend gedrag heeft vertoond.[iii]

 Bewijsmiddelen
Op het moment dat verbalisanten arriveren op de plaats van het ongeval,  bemerken zij drie slachtoffers op de weg en het fietspad, van wie het overlijden omstreeks kwart voor één in de middag wordt vastgesteld door een forensisch arts. Verder liggen er twee fietsen zonder stuur, waarvan één in de voortuin van een woning en de ander in de greppel naast diezelfde woning. De verdachte bevindt zich op dat moment aan de andere kant van de weg in zijn auto. Uit sporen kan worden gecontateerd dat de verdachte met zijn auto de fietsers heeft aangereden. Er zijn verschillende ooggetuigen aanwezig geweest ten tijde van het ongeval. De volgende getuigenverklaringen zijn aanwezig:

  • Getuige 1 verklaart dat verdachte met hoge snelheid aan kwam rijden. Hij had hierbij geen controle over zijn auto en is gaan slingeren in de bocht. De auto reed aan de rechterkant van de rijbaan.
  • Getuige 2  verklaart dat verdachte met hoge snelheid reed en hierdoor een correctie moest maken. Hij kwam deels op de linker weghelft terecht en begon te slingeren. Dit heeft getuige waargenomen vanaf een afstand van ongeveer 75 tot 200 meter.
  • Getuige 3 zag vanaf een afstand van ongeveer 20 meter dat verdachte op zijn eigen weghelft reed en daarna in de berm kwam met de rechterhelft van zijn auto. Vervolgens kwam hij in de beukenhaag en begin te slingeren. Getuige stelt niet gezien te hebben dat verdachte op de andere weghelft is gekomen.

Vlak na het ongeval is middels een adem-, bloed- en urineonderzoek aangetoond dat verdachte geen alcohol, drugs of medicijnen heeft gebruikt. Daarnaast heeft het onderzoeken van de historische verkeersgegevens van de mobiele telefoon van de verdachte uitgewezen dat de verdachte niet heeft getelefoneerd gedurende het ongeval.

Het Nederlands Forensisch Instituut heeft in onderhavige zaak onderzocht of de verdachte de snelheidsgrens van 80 kilometer per uur zou hebben overschreden. Aan de hand van dit onderzoek mag worden geconcludeerd dat de kans dat de verdachte sneller heeft gereden dan 76 kilometer per uur aanzienlijk groot is, namelijk 99 procent. De kans dat de vedachte langzamer heeft gereden dan 124 kilometer per uur is tevens 99 procent. Er is met een soortgelijke auto als die van verdachte een aantal proeven verricht op de plek waar het ongeval heeft plaatsgevonden met betrekking tot het remmen en sturen van deze auto. Uiteindelijk komt uit deze proeven naar voren dat de verdachte minimaal 132 kilometer per uur moet hebben gereden. Dit is de snelheid die volgens het Instituut nodig is om met een dergelijke auto het contact tussen band en wegdek te verliezen, waar in casu sprake van was. Verder was geen enkel technisch gebrek aan de auto van verdachte te vinden.[iv]

De beraadslaging van de rechtbank
Zoals waarschijnlijk bekend, moet de beraadslaging van de rechtbank op de grondslag van de tenlastelegging zijn gebaseerd (tirannieke werking van de tenlastelegging).[v] De rechtbank heeft dus aan de hand van de tenlastelegging bekeken hoe verdachte zich als verkeersdeelnemer heeft gedragen. In het vonnis wordt nog nadrukkelijk gesteld dat er niet getoetst hoeft te worden of de verdachte de optimaal denkbare voorzichtigheid heeft betracht tijdens het besturen van zijn auto. Men hoeft immers niet uit te gaan van de meest voorzichtige en kundige persoon, maar van hoe een gemiddelde soortgelijke verkeersdeelnemer zich in soortgelijke situatie zou moeten handelen. Dit is terug te leiden op de regel dat culpa lata (men dacht onvoldoende na en was minder beleidvol dan de mens in het algemeen) vereist is, culpa levis (men wist niet zo veel als de meest kundige en meest voorichtige persoon) is onvoldoende.  De rechtbank moet bij de beoordeling van het primair ten laste gelegde feit slechts kijken of het overlijden van de slachtoffers een gevolg is van het roekeloos dan wel onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam rijgedrag van de verdachte.

Geen roekeloosheid
De rechtbank is van mening dat er géén sprake is van roekeloosheid. Het onderzoek ter terechtzitting heeft niet aangetoond dat de verdachte bijzonder onvoorzichtig rijgedrag heeft vertoont waarbij een zeer ernstig gevaar ontstond waarvan de verdachte zich bewust was, of had moeten zijn.

Geen schuld i.d.z.v. artikel 6 WvW
Om schuld i.d.z.v. artikel 6 WvW te bewijzen, moet er sprake zijn van onvoorzichtig handelen dat verwijtbaar en aanmerkelijk is. Hierbij worden (de aard en ernst van) de gedragingen van de verdachte alsmede de overige omstandigheden van het geval in acht genomen. Of slechts het te hard rijden van de verdachte voldoende is voor een dergelijke bewezenverklaring, zijn onder meer de aard en de ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan van belang. Ten eerste is van belang dat er geen elke omgevingsfactor heeft bijgedragen aan het ongeval, dus er dient slechts aan de hand van de gedragingen van de verdachte een oordeel getrokken te worden. In dit oordeel neemt de rechtbank mee dat de verdachte niet onder invloed van alcohol of verdovende middelen was en dat vaststaat dat hij heeft geslingerd. In de tenlastelegging staat dat dit slingeren het gevolg is van het te hard rijden van de verdachte. Om dit bestanddeel van de tenlastelegging te kunnen bewijzen, zal moeten worden aangetoond dat de verdachte harder heeft gereden dan de toegestane 80 kilometer per uur.  Drie getuigen hebben aangegeven dat ze schatten dat de verdachte rond de 110 kilometer per uur heeft gereden. Echter, het mag duidelijk zijn dat getuigen dikwijls geen betrouwbare schatting kunnen geven. Zeker niet nu zij met de zeer ernstige gevolgen van het ongeval zijn geconfronteerd. Hun schattingen zullen slechts kunnen bijdragen indien er meerdere objectieve bewijsmiddelen aanwezig zijn. Het enige andere bewijsmiddel dat nu voorhanden is, is het onderzoek van het Nederlands Forensisch instituut. De rechtbank acht de proef waaruit blijkt dat de verdachte minimaal 132 kilometer per uur moet hebben gereden niet afdoende, nu het goed mogelijk geweest kan zijn dat het slingeren van de verdachte een andere oorzaak had. Verder zijn de marges van de remproef – een minimale snelheid van 76- en een maximale snelheid van 124 kilometer per uur – buitengewoon breed. Om deze reden acht de rechtbank het niet onbetwistbaar dat de verdachte harder heeft gereden dan de maximaal toegestane snelheid.  Al met al kan het primair tenlastegelegde niet bewezen worden, omdat niet kan worden aangetoond dat de verdachte onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam rijgedrag heeft vertoond.

Wel schuld i.d.z.v. art. 5 WvW
Het secundair ten laste gelegde feit kan wel bewezen verklaard worden, omdat hier slechts de vaststelling van de verkeersovertreding door de verdachte vereist is.  Van afwezigheid van alle schuld (AVAS, Melk en Water-arrest) is geen sprake.[vi]

De straf
De rechtbank besluit om een taakstraf voor de duur van 120 uren op te leggen. Subsidiair legt zij 60 dagen hechtenis op. Deze straf is gebaseerd op gelijksoortige gevallen. Verder krijgt de verdachte een voorwaardelijke ontzegging van zijn rijbevoegdheid, daar hij een gevaar heeft opgeleverd voor de verkeersveiligheid.

Vergelijkbare cases
Zoals in de inleiding al besproken, is onderhavige zaak niet uniek. Er bestaan legio zaken waarin de onvoorzichtigheid of onoplettendheid van een persoon leidt tot een ongeval met tragische gevolgen. Zo is er in 2010 door de rechtbank van Amsterdam de schuld van een verdachte vastgesteld die als zekeraar van een klimtouw zijn klimpartner ernstig heeft verwond.[vii]  De verdachte had het touw waarin slachtoffer vastzat voortijdig losgemaakt, waardoor de klimpartner 12 meter naar beneden is gevallen en zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. In deze zaak – ook wel bekend als ‘Tussen Hemel en Aarde’- is de verdachte wel schuldig verklaard, maar heeft deze geen straf of maatregel opgelegd gekregen. Hierbij is rekening gehouden met het feit dat verdachte zelf ook lijdt onder deze tragische gebeurtenis en er in casu sprake was van de lichtste vorm van schuld. Ik citeer:

‘Anderzijds heeft de rechtbank laten meewegen dat sprake is van de lichtste vorm van schuld van verdachte in strafrechtelijke zin. Ook heeft de rechtbank meegewogen dat het ongeval ook voor verdachte groot leed heeft veroorzaakt. Verdachte zal de rest van haar leven met het besef moeten leven dat door haar toedoen haar voormalig vaste klimpartner en vriendin onherstelbaar letsel heeft opgelopen.’
[viii]

In de zaak waarin de Poolse man drie mensen doodreed, heeft de rechtbank ook in haar overweging meegenomen dat – naast uiteraard het vreselijke leed voor de nabestaande- ook de verdachte leed ondervindt van de gebeurtenis. In onderhavige zaak is tevens geen sprake van grove schuld. Ik citeer:

‘Zijnerzijds zal ook verdachte, samen met zijn naasten, moeten leren leven met de rol die hij daarin ongewild heeft gespeeld. Dat hem daarvan geen strafrechtelijk verwijt in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 kan worden gemaakt, maakt dat niet wezenlijk anders’.[ix]

Nog wat recenter is de zaak waarbij een 60-jarige Helmondse man een ernstig ongeval veroorzaakte, waarbij een 55-jarige vrouw het leven verloor en twee andere personen gewond raakten. Ook in deze zaak heeft de rechtbank gekozen voor een taakstraf, in plaats van een gevangenisstraf.[x] Ook in dit vonnis laat de rechter weten rekening te houden met het leed dat de verdachte heeft als veroorzaker van het ongeval. Ik citeer:

‘Tijdens de behandeling ter terechtzitting is gebleken dat ook de verdachte en zijn partner gebukt gaan onder hetgeen is voorgevallen. Het ongeval en de dramatische gevolgen ervan grijpen verdachte nog steeds erg aan.’[xi]

Ook aan de mate van schuld wordt opnieuw waarde gehecht. Ik citeer:

‘De rechtbank hecht eraan om voorop te stellen dat bij schuld als begrip bij de straftoemeting het beginsel ‘straf naar de mate van schuld’ past. Dat betekent dat de hoogte van de straf afhankelijk is van de mate van schuld. Hoe meer schuld iemand heeft, des te hoger zal de op te leggen straf behoren te zijn. Dit beginsel komt onder meer tot uitdrukking in de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Het oriëntatiepunt voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij sprake is van een aanmerkelijke verkeersfout en een dodelijk slachtoffer, is een taakstraf van 240 uur en een rijontzegging van één jaar.’

In het kort
In grote lijnen is duidelijk geworden dat de rechter ook rekening houdt met de gevolgen die een dergelijk ongeval kan hebben voor de verdachte zelf. Waarschijnlijk heeft dit te maken met het feit dat het inderdaad gaat om een culpoos delict. Een verdachte heeft in zulks gevallen nooit bewust rekening gehouden met de aanmerkelijke kans dat dergelijke tragische gevolgen zouden intreden. Daarnaast is de mate van schuld erg belangrijk. Hoe meer schuld, hoe meer straf. Bij het zoeken naar de term ‘dodelijk ongeval taakstraf’stikt het van boze reacties van lezers over de huidige rechtspraak omtrent dodelijke ongevallen. Eind 2014 heeft de Vereniging van Verkeersslachtoffers de petitie ‘taakstraffen voor veroorzakers dodelijke ongevallen’ aangeboden aan onze staatssecretaris Fred Teeven. [xii] De maatschappelijke ophef stijgt. Het is de vraag of deze lijn aangehouden zal blijven worden, of dat de rechtspraak uiteindelijk zal zwichten voor maatschappelijke druk.


[i] Omroep Brabant ‘Pool rijdt opa, oma en kleinkind dood: 120 uur werkstraf, vader gooit met stoel in de rechtbank’ 21 november 2014, www.nieuws.nl (zoek op pool werkstraf).

[ii] Rb. Limburg  21 november 2014 , ECLI:NL:RBLIM:2014:10041, r.o. 2.

[iii] Rb. Limburg  21 november 2014 , ECLI:NL:RBLIM:2014:10041, r.o. 4.1 en 4.2.

[iv] Rb. Limburg  21 november 2014 , ECLI:NL:RBLIM:2014:10041, r.o. 4.3.

[v] G.J.M. Corstens, Het Nederlandse strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2011. H. 16 par. 2.

[vi] Rb. Limburg  21 november 2014 , ECLI:NL:RBLIM:2014:10041, r.o. 4.3.

[vii] Rb. Amsterdam 22 maart 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BL8301.

[viii] Rb. Amsterdam 22 maart 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BL8301, r.o. 6.3.

[ix] Rb. Limburg  21 november 2014 , ECLI:NL:RBLIM:2014:10041, r.o 7.3.

[x] 1 Limburg ‘Taakstraf voor dodelijk ongeval Wellerlooi’ 10 december 2014, www.1limburg.nl (zoek op dodelijk ongeval Wellerlooi).

[xi] Rb. Limburg 10 december 2014, ECLI:NL:RBLIM:2014:10622, r.o. 7.3.

[xii] NRC ‘Petitie tegen taakstraffen voor veroorzakers dodelijke ongevallen’, www.nrc.nl (zoek op petitie taakstraffen).