Juliette Ditvoorst

Vrijdag 28 maart 2014, de dag waarop juwelierszaak Goldies in Deurne werd overvallen. Een overval met dramatische gevolgen. De vrouw van het echtpaar dat de juwelierszaak runt, schoot beide overvallers dood, hetgeen tot grote maatschappelijke onrust leidde. Het verdriet van de nabestaanden van de overvallers enerzijds en de zeer beangstigende situatie waarin het juweliersechtpaar zich die avond had bevonden anderzijds, zorgden voor verdeelde meningen over de mogelijke vervolging van het echtpaar. Reeds een dag na het incident van 28 maart jl. gaf hoofdofficier van justitie Bart Nieuwenhuizen middels een persconferentie aan dat het leek op een situatie van zelfverdediging. Op dinsdag 23 september 2014 gaf Nieuwenhuizen nogmaals een persconferentie, waarin hij namens het OM de beslissing mededeelde omtrent de afdoening van het onderzoek naar de overval op juwelier Goldies.

Dit artikel zal een beschouwing van deze zaak inhouden, waarbij de complexe leerstukken noodweer en noodweerexces worden uiteengezet. Vervolgens zal een beschouwing plaatsvinden van de beslissing van het OM in deze zaak. Was het OM wellicht te snel met het aannemen van noodweer en zou een eventueel door de nabestaanden gevoerde artikel 12-procedure kans van slagen hebben?

 

Relevante feiten en omstandigheden[I]

Twee overvallers dringen op de avond van vrijdag 28 maart 2014 juwelierszaak Goldies in Deurne binnen. Goldies wordt gerund door het echtpaar Sanders. Op het moment dat de overvallers binnendringen, is alleen de man van het echtpaar in de winkel aanwezig. De vrouw bevindt zich in het kantoortje, dat zich achter de toonbank van de winkel bevindt. Uit de beelden van de beveiligingscamera’s volgt dat overvaller 1 zich over de toonbank heen buigt en met traangas in het gezicht van de man spuit, die achter de toonbank staat. Overvaller 2 grijpt op dat moment in een tas, waaruit hij een wapen haalt dat, naar later blijkt, van een geluidsdemper is voorzien. Als overvaller 2 met dit wapen richting het kantoortje wil lopen, klimt de juweliersman over de toonbank om hem tegen te houden. De vrouw kan, via de monitor van de beveiligingscamera in het kantoortje, precies zien wat er gebeurt in de zaak. Zij ziet dat haar man in hevig gevecht raakt met overvaller 2, waarbij hij probeert om de hand van de overvaller, waarmee deze het wapen vasthoudt, van zich af te wenden. Zij ziet ook dat overvaller 1 in de richting van de deur van het kantoortje komt. Daarop pakt zij het wapen dat klaar ligt in het kantoor.

Intussen probeert overvaller 1 de deur van het kantoortje binnen te dringen. De juweliersvrouw probeert de deur dicht te houden door er met haar hele gewicht tegenaan te hangen. De overvaller weet echter toch een arm en een been tussen de deur te krijgen en daarop schiet de vrouw met het wapen ‘om het hoekje’ van de deur, waarbij zij overvaller 1 in het hart raakt. De vrouw kijkt vervolgens door de deuropening en ziet dat haar man nog steeds in gevecht is met overvaller 2. Ze ziet bloed en is in paniek. Ze doet de deur van het kantoortje weer dicht en schiet vervolgens door de gesloten deur, waarbij zij, zoals door technisch onderzoek is komen vast te staan, overvaller 2 in zijn arm raakt. Vervolgens schiet zij nog tweemaal, ditmaal door de geopende deur van het kantoor. Deze twee kogels raken overvaller 2 ook, zeer waarschijnlijk in zijn longen. Ook de juweliersman is door één van de kogels in zijn hand geraakt. Het is niet precies duidelijk om welke kogel het gaat, maar vast staat dat de kogel die door de hand van de juweliersman is gegaan, eerst ook door het lichaam van overvaller 2 is gegaan. In totaal heeft de juweliersvrouw derhalve vier schoten gelost: één schot op overvaller 1 en drie schoten op overvaller 2.

Noodweer en noodweerexces

De rechtvaardigingsgrond noodweer is neergelegd in artikel 41 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht: “Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.” Om te kunnen beoordelen of in een specifiek geval sprake is van handelen uit noodweer, moet de bepaling van artikel 41 lid 1 Sr worden ontleed, hetgeen tot een aantal concrete vereisten leidt.

Allereerst moet er sprake zijn van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De term ‘ogenblikkelijk’ houdt in dat er een onmiddellijk dreigend gevaar moet zijn voor een wederrechtelijke aanranding van lijf, eerbaarheid of goed. De enkele vrees voor een mogelijke aanranding is niet voldoende, zo volgt uit jurisprudentie van de Hoge Raad. [II] Of er daadwerkelijk sprake is van een onmiddellijke dreiging moet objectief beoordeeld worden aan de hand van de vraag of er in de ogen van een derde of naar uiterlijke verschijningsvormen ook sprake zou zijn geweest van een onmiddellijke dreiging. Het vereiste van ogenblikkelijkheid zorgt er ook voor dat de noodweersituatie wordt beperkt. Zodra de aanranding is afgelopen of er geen onmiddellijk dreigend gevaar meer bestaat, houdt de noodweersituatie op en is een beroep op noodweer of noodweerexces in beginsel niet meer mogelijk.[III]

Onder ‘aanranding’ wordt verstaan de aantasting van bepaalde rechtsgoederen zoals het lijf, de eerbaarheid of een goed. Het kan gaan om een aantasting van een rechtsgoed van de persoon zelf, maar ook om dat van iemand anders. Verder moet het gaan om een ‘wederrechtelijke aanranding’. Dit begrip heeft tot doel om handelen in noodweer tegen rechtmatige aanrandingen, bijvoorbeeld door de overheid, uit te sluiten. Ten slotte vloeien uit de woorden ‘geboden door noodzakelijkheid’ de zeer belangrijke vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit voort. Het subsidiariteitsvereiste houdt in dat er redelijkerwijs geen andere uitweg had kunnen worden gevonden en er dus geen zinvolle alternatieven bestonden.[IV] Als de verdachte bijvoorbeeld had kunnen vluchten, maar dat niet heeft gedaan, is niet voldaan aan het subsidiariteitsvereiste. Het proportionaliteitsvereiste houdt in dat er geen wanverhouding mag bestaan tussen de aanranding en de verdediging. Het gaat dan zowel om de keuze van verdediging als om de intensiteit ervan.[V]

In sommige gevallen worden de grenzen van noodzakelijke zelfverdediging echter overschreden. Een beroep op noodweer zal dan niet slagen, omdat aan het vereiste van subsidiariteit en proportionaliteit niet wordt voldaan. Er kan dan echter wel sprake zijn van een geslaagd beroep op de schulduitsluitingsgrond noodweerexces. De overschrijding van de grenzen van verdediging, welke op zichzelf wel noodzakelijk moet zijn geweest, dient het onmiddellijk gevolg te zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging, die op zijn beurt weer moet zijn veroorzaakt door de aanranding. De overschrijding van de noodzakelijke verdediging is in zo’n geval verontschuldigbaar en dus niet verwijtbaar.[VI]

Geslaagd beroep op noodweer door de juweliersvrouw?

Het OM heeft geoordeeld dat de juweliersvrouw een geslaagd beroep op noodweer kan doen. Zij verdedigde zich op dat moment zowel tegen een aanranding van het lijf van haar man als van haar eigen lijf. Het was een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaraan zij en haar man zich niet konden onttrekken. Zij had geen enkele mogelijkheid om te vluchten, aangezien ze zich in het kantoortje achterin de juwelierszaak bevond en niet uit de winkel weg kon. Bovendien was haar man al die tijd in gevecht met overvaller 2, waardoor ook hij zich niet aan de situatie kon onttrekken.

Uit de berichtgeving volgt dat de juweliersvrouw stap voor stap heeft gehandeld en dat zij eerst heeft gedreigd met het wapen, vervolgens in een arm heeft geschoten, toen in een been en daarna pas in de borst.[VII] Hoewel deze feiten uit de berichtgeving nog niet officieel bevestigd zijn door het OM, zouden ze, indien bevestigd, wel kunnen bijdragen aan de conclusie dat het handelen van de juweliersvrouw subsidiair was. Zij heeft, tevergeefs, getracht om minder drastische maatregelen te nemen dan het schieten op de borst. De laatste vraag is dan of het handelen van de juweliersvrouw ook proportioneel was. Gelet op het feit dat zij wist dat de overvallers vuurwapengevaarlijk waren en dat zij pas na meerdere dreigingen en waarschuwingsschoten is overgaan tot schieten op de borst, kan worden geconcludeerd dat haar verdediging ook proportioneel was. Er bestond geen wanverhouding tussen de aanranding en de verdediging. Dit is voor het OM waarschijnlijk van doorslaggevende aard geweest voor het besluit om de juweliersvrouw niet te vervolgen.

 

Bijlmer noodweer

Het bovenstaande met betrekking tot de subsidiariteit is van groot belang voor de vraag of een beroep op noodweer succesvol zal zijn. Er zijn vele zaken waarin de feiten en omstandigheden slechts op enkele punten verschillen ten opzichte van die in de juwelierszaak, maar waar een beroep op noodweer toch faalde. Een goed voorbeeld is het Bijlmer noodweer-arrest.[VIII] In deze zaak had een in de Bijlmer woonachtige vrouw, die al eerder van haar tas was beroofd, illegaal een vuurwapen aangeschaft en ook schietlessen genomen. Toen zij op een avond stond te wachten op de lift van haar flatgebouw, werd zij overvallen door twee mannen. Deze mannen waren gewapend met een mes en hielden de vrouw vast, terwijl ze haar tas probeerden te pakken. Nadat de vrouw één waarschuwingsschot had gelost, schoot zij één van de overvallers dodelijk in de borst. Toen de andere overvaller terugkwam om alsnog haar tas te roven, schoot zij ook hem dodelijk in de borst. Het Hof oordeelde dat de vrouw de grenzen van noodzakelijke zelfverdediging had overschreden door de eerste overvaller met het vuurwapen in de borst te schieten. Gezien haar ervaring met vuurwapens en de geringe afstand waarvan zij schoot, had zij in staat geweest moeten zijn om op minder vitale lichaamsdelen te schieten. Wel achtte het hof aannemelijk dat het schieten het onmiddellijke gevolg was van haar hevige gemoedsbeweging, die door de overval was veroorzaakt. Ook in het geval van de tweede overvaller heeft verdachte de grenzen van de noodzakelijke zelfverdediging overschreden, maar ook dit was volgens het hof het kennelijke gevolg van een hevige gemoedsbeweging. Hieruit volgt dat het beroep op noodweer faalde, maar dat het beroep op noodweerexces slaagde en de verdachte dus niet strafbaar was. De Hoge Raad liet het oordeel van het hof in stand. In dit arrest werd tevens een belangrijke beslissing genomen ten aanzien van de invloed van verboden wapenbezit op een beroep op noodweer(exces). De Hoge Raad oordeelde dat verboden wapenbezit aan een beroep op noodweer(exces) niet in de weg kan staan.

Het verschil met de Deurnse zaak is dat het OM klaarblijkelijk van mening is dat de juweliersvrouw de grenzen van noodzakelijke verdediging niet overschreden heeft en daardoor een gerechtvaardigd beroep op noodweer kan doen.

Beslissingen OM

Begin mei 2014 werd bekend gemaakt dat het OM de juweliersman niet gaat vervolgen wegens dubbele doodslag, omdat hij simpelweg niet had geschoten en het wapen zelfs nooit aan hem ter hand was gesteld. Op 23 september 2014 gaf het OM in een persconferentie aan dat ook de vrouw niet voor de dubbele doodslag zal worden vervolgd, omdat zij een gerechtvaardigd beroep kan doen op noodweer. Bovendien zal de vrouw niet worden vervolgd voor het bezit van een verboden vuurwapen, gezien de gevolgen die de gebeurtenissen reeds voor haar hebben gehad. De man daarentegen wordt wel vervolgd wegens het bezit van een verboden vuurwapen.

Het OM is tot deze beslissing gekomen met behulp van adviezen van de landelijke en regionale reflectiekamer. Er is een regionale reflectiekamer in het leven geroepen, voornamelijk bestaande uit officieren van justitie. Later is nog advies gevraagd aan de landelijke reflectiekamer. Beide reflectiekamers waren van mening dat de juweliersvrouw ‘de juiste middelen op het juiste moment heeft ingezet’. Tot dit oordeel is unaniem gekomen, aldus hoofdofficier van justitie Nieuwenhuizen. Dit houdt in dat het OM van mening is dat de vrouw een strafbaar feit heeft gepleegd, namelijk een dubbele doodslag, dat dit wettig en overtuigend bewezen kan worden, maar dat de vrouw niet strafbaar is, omdat zij zich gerechtvaardigd kan beroepen op noodweer. Deze constateringen hebben geleid tot een sepot van de zaak.

De vraag die men kan stellen, is of het OM niet te snel was met het nemen van deze beslissing en of het, gezien de maatschappelijke impact, wel een goede beslissing was om de zaak te seponeren. Ten aanzien van de eerste vraag is mijn  persoonlijke mening dat het misschien niet de beste zet van het OM was om al de dag na de overval de stelling in te nemen dat het waarschijnlijk om een geval van noodweer ging. Kritiek die hierop volgde, onder andere door advocaat Peter Plasman, luidde dat het OM zich door deze uitspraak al behoorlijk vast zou hebben gelegd.[IX] Toen alle feiten en omstandigheden duidelijk waren, bleek dat de stelling die het OM innam wel klopte. Het zou echter correcter zijn geweest als het OM op 29 maart 2014 slechts zou hebben aangegeven dat het onderzoek nog liep, alvorens een dergelijke, zwaarwegende mededeling te doen.

Was het voor de nabestaanden en met het oog op de maatschappelijke onrust, beter geweest om de zaak voor te leggen aan een rechter? Mijns inziens is dat niet het geval. Het is uiterst begrijpelijk dat het de nabestaanden een beter gevoel zou geven wanneer een rechter naar de zaak zou kijken. Puur juridisch gezien zal dit echter weinig verschil maken. Het OM is namelijk het meest geschikte orgaan om te bepalen of het opportuun is om een bepaalde zaak voor de rechter te brengen.[X]

Artikel 12 Sv-procedure, kans van slagen?

Op basis van artikel 12 Wetboek van Strafvordering kan een rechtstreeks belanghebbende beklag doen bij het gerechtshof wanneer een strafbaar feit niet wordt vervolgd of de vervolging niet wordt voortgezet. Beklag is dus mogelijk indien het OM, zoals in onderhavige zaak, de zaak besluit te seponeren. Het Hof beveelt de vervolging als het van oordeel is dat vervolging plaats had moeten vinden. Het Hof velt daarbij een oordeel over de haalbaarheid van de zaak en over de opportuniteit van de vervolging. Een vervolging is haalbaar wanneer een gerede kans op veroordeling bestaat. Het Hof kan de beslissing van het OM, om niet te vervolgen, vol toetsen. Volgens Marius Duker, hoogleraar straf(proces)recht aan de Vrije Universiteit Amsterdam, houdt een volle toets in dat het Hof niet de vervolgingsbeslissing van het OM als uitgangspunt neemt, maar zonder enige terughoudendheid een zelfstandig oordeel velt over de opportuniteit van vervolging.[XI] Over de vraag of deze volle toets gewenst is, bestaat veel discussie en ook Duker uit hierover zijn twijfels. Het vervolgingsbeleid is immers toevertrouwd aan het OM en niet aan het Hof. In de praktijk blijken de hoven zich in het algemeen dan ook tot marginale toetsing van de opportuniteitscomponent te beperken.[XII]

Inmiddels is bekend geworden dat de nabestaanden van één van de slachtoffers een art. 12-procedure gaan starten. Het is afwachten wat het Hof in deze procedure zal oordelen. Enerzijds zou de maatschappelijke verdeeldheid ertoe kunnen bijdragen dat het Hof het toch gewenst acht om de zaak voor de rechter te brengen. Deze kans acht ik echter gering. Mijns inziens zal het Hof niet tot de conclusie komen dat het OM de zaak ten onrechte heeft geseponeerd, omdat, gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden en het toetsingskader rondom noodweer, duidelijk is gebleken dat de juweliersvrouw een gerechtvaardigd beroep op noodweer kan doen. Verdere vervolging is dan niet opportuun en dat zal naar mijn verwachting zwaarder wegen dan het sussen van de maatschappelijke onrust.

We kunnen op dit moment slechts afwachten hoe deze zaak verder zal verlopen. Wordt (niet) vervolgd…


[I] ‘Gehele reconstructie overval juwelier Deurne’, NOS 23 september 2014, www.nos.nl (zoek op juwelier Deurne).

[II] HR 8 februari 1932, NJ 1932, 617 (Vrees)

[III] HR 12 juni 2007, LJN BA0423

[IV] A.J.M. Machielse, Noodweer in het strafrecht, Amsterdam 1986, p. 645-651 en Mulder in zijn noot onder HR 13 juni 1989, NJ 1990, 193.

[V] J. de Hullu, Materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2012, p. 314

[VI] J. de Hullu, Materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2012, p. 315-318

[VII] ‘Juweliersvrouw Deurne niet vervolgd’ NOS 17 september 2014, www.nos.nl (zoek op juwelier Deurne).

[VIII] HR 23 oktober 1984, NJ 1986, 56 (Bijlmer Noodweer).

[IX] ‘Plasman: OM te stellig over Deurne’, NOS 29 maart 2014, www.nos.nl (zoek op Peter Plasman).

[X] Aanwijzing gebruik sepotgronden (2014A007), College van procureurs-generaal, 1 september 2014, geraadpleegd via https://www.om.nl/vaste-onderdelen/zoeken/@86212/aanwijzing-gebruik/, op 11 oktober 2014.

[XI] M.J.A. Duker, ‘De toetsingsruimte van het hof in beklagzaken ex artikel 12 Sv,’ DD 2009, p. 428-453.

[XII] G.J.M. Corstens, Waarborgen rondom het vervolgingsbeleid (diss. UvA), IJmuiden: Vermande Zonen 1974, p. 94-101.

Met reconstructievideo van EDTVNL