M.M.W. (Marissa) van Stiphout*

Nederland loopt over een dunne evenwichtsbalk wat betreft de inzet van drones met politiële doeleinden; aan de ene kant staat de criminaliteitsbestrijding en aan de andere kant staat de privacy van de burger. Is het voor de Nederlandse burger voldoende transparant waar en wanneer drones worden ingezet teneinde criminaliteitsbestrijding?

Criminaliteitsbestrijding versus privacy

In Nederland is het onomstreden dat de overheid inbreuk moet kunnen maken op de privacy van de burger met als doel criminaliteit te bestrijden. Niet alle opsporingsmethoden waarmee inbreuk wordt gemaakt zijn bekend bij de burger. Dit is ondermeer het geval bij inzet van kleine onbemande spionagevliegtuigjes, drones genaamd, die te pas en te onpas worden ingezet voor onder andere het bewaken van de openbare orde en veiligheid, reddingsoperaties, het volgen van voetgangersstromen bij evenementen en de opsporing. De politie heeft dit technologisch vernuft met beide armen omarmd en de afgelopen jaren ingezet als handig hulpmiddel bij de opsporing.[i] Het lijkt niets dan lof over deze hoogtechnologische ontwikkeling. Toch klinken er vanuit onder andere de Tweede Kamer tegengeluiden wat betreft het waar en wanneer inzetten van de geheimzinnige politieactie. De inzet van deze onbemande vliegtuigjes lijkt namelijk te balanceren op de evenwichtsbalk van het recht op privacy en criminaliteitsbestrijding. Bovendien is het fnuikend te noemen dat het onduidelijk is binnen welk kader de toepassing van drones voor politiële doeleinden moet vallen. Valt de inzet van drones überhaupt binnen een bestaand wettelijk kader, zo nee, gaat Nederland dan niet de grens over van artikel 8 lid 2 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM)?

Fabuleus technisch vernuft of Big Brother-praktijken?

Hoe gedetailleerd kan een drone inzicht krijgen in iemands personal life?

Drones oftewel Unmanned Aerial Vehicles (hierna: UAV), worden wereldwijd voornamelijk toegepast in een militaire context en veelal gebruikt als onbemande gevechtsvliegtuigen. Defensie in Nederland beschikt over twee type drones, namelijk de Raven mini-UAV en de Scan Eagle. Het Raven systeem wordt op dit moment ook gebruikt door de politie voor de uitvoering van de politietaak. Vliegtuigjes die eruit zien als ingenieuze modelvliegtuigen, worden binnen enkele minuten opgezet en kunnen worden uitgerust met camera’s, waarmee ze locaties en personen vanuit de lucht kunnen waarnemen. Alle tijdens de vlucht opgedane informatie wordt naar het grondstation gestuurd alwaar de gegevens worden opgeslagen en bewerkt.[ii] In 2012 en 2013 heeft de politie meerdere malen gebruik gemaakt van de Raven. Deze Raven kan worden uitgerust met een dag- en nachtcamera en op circa 300 meter hoogte vliegen.[iii] Op deze hoogte is de beeldkwaliteit van de daglicht-camera onvoldoende voor gezichtsherkenning.[iv] Een en ander impliceert dat de camera’s wel beelden kunnen waarnemen waarop personen zijn te zien, doch geen beelden waarop deze personen te herkennen zijn.[v] De ontwikkeling in technologische mogelijkheden met drones neemt letterlijk hoge vlucht. Zo beschikt Nederland reeds over de Scan-Eagle drone, welke is uitgerust met een camera waarmee gezichtsherkenning mogelijk is. Het is slechts een kwestie van tijd dat ook de politie zal beschikken over deze drone.[vi]

De zogeheten Raven drone is tot dusver in 20 verschillende strafrechtelijke onderzoeken ingezet.[vii] In enkele henneponderzoeken heeft de inzet van de Raven daadwerkelijk geleid tot de vervolging van verdachten.[viii]

Bestaand wettelijk kader of een lacune?

Dat drones in Nederland worden ingezet voor politiële doeleinden lijkt helder. De vraag is binnen welk wettelijk kader de inzet plaatsvindt. Met betrekking tot het opsporingsproces wordt de grondslag, aldus de Minister, verder gevonden in de algemene politietaak uit artikel 3 van de Politiewet 2012.[ix] Ter ondersteuning van deze gedachte verwijst de Minister naar het Zwolsmanarrest.[x] In dit arrest heeft de Hoge Raad besloten dat artikel 3 Politiewet 2012 voldoende grondslag biedt voor beperkte inbreuken op de persoonlijke levenssfeer. Volledigheidshalve merkt de Minister nog op dat wanneer het cameragebruik het karakter van stelselmatige observatie krijgt, moet worden voldaan aan de daarvoor geldende voorwaarden van artikel 126g WvSv.[xi]

Artikel 3 Politiewet 2012

Uit artikel 3 Politiewet 2012 kan slechts een algemene politietaak worden herleid. De Minister verwijst naar het – weliswaar gedateerde, maar gezien de huidige stand van wetgeving nog steeds relevante – Zwolsman-arrest. De Hoge Raad geeft in dit arrest het volgende aan: ‘de voortschrijdende ontwikkelingen van het fundamenteel recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de toenemende technische verfijning en intensivering van onderzoeksmethoden en –technieken verlangen een meer precieze legitimatie in de wet.’[xii] De Hoge Raad geeft daarmee aan dat de globale taakomschrijving van artikel 3 Politiewet 2012 voor dergelijke inbreuken op de persoonlijke levenssfeer niet toereikend is. Observaties waarvoor geen machtiging als bedoeld in artikel 126g WvSv is gegeven, ‘kunnen jegens de geobserveerde onrechtmatig zijn indien zij in verband met de plaats waar zij zijn uitgevoerd, de duur, intensiteit en frequentie ervan, alsmede het gebruik van technische hulpmiddelen, geschikt zijn om een min of meer compleet beeld te verkrijgen van bepaalde aspecten van het persoonlijke leven van de betrokkene.’[xiii] Gesteld zou kunnen worden dat indien observaties dit karakter hebben, artikel 3 Politiewet 2012 en artikel 141 WvSv daarvoor geen legitimatie kunnen bieden. Artikel 3 Politiewet 2012 voldoet slechts wanneer de observatie plaatsvindt in een bepaald gebied en kortstondig wordt uitgevoerd en daarmee acht wordt geslagen op de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.[xiv]

Artikel 126g Wetboek van Strafvordering

De Minister ziet in artikel 126g WvSv een voldoende grondslag voor het stelselmatig observeren met behulp van een drone. Wat betreft de inzet van drones met het karakter van stelselmatige observatie, biedt de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden (hierna: Wet BOB) niet zonder meer ruimte als wettelijk kader. Het probleem ligt dan ook juist in de aanname van zulks: de huidige strafwetgeving kent geen expliciete regeling die de bevoegdheid regelt voor de inzet van drones als opsporingsmethode.[xv]

In de in februari 2000 in werking getreden Wet BOB is neergelegd wanneer justitie bijvoorbeeld gebruik mag maken van ‘infiltratie’ of ‘stelselmatige observatie’ van verdachten. Zo regelt de Wet BOB de stelselmatige observatie door opsporingsambtenaren, al dan niet met een technisch hulpmiddel, in de artikelen 126g, 126o en 126zd WvSv. Dat onder technisch hulpmiddel wordt verstaan een middel dat meer biedt dan alleen versterking van de zintuigen, zou erop kunnen duiden dat de inzet van drones valt binnen deze terminologie. Met behulp van een drone kan namelijk een min of meer volledig beeld van een persoon worden verkregen, door het over een kortere of langere periode registreren van signalen. Gesteld kan worden dat de wetgever bij het scheppen van de bevoegdheid tot stelselmatige observatie met behulp van een technisch hulpmiddel, meer specifiek observatie met behulp van een camera, niet een vorm van stelselmatige registratie voor ogen had. Door de grote toepassingsmogelijkheden van drones nu en in de toekomst krijgt de term ‘technisch hulpmiddel en de toepassing van camera observatie’ een nieuwe invulling. Dit ondermeer omdat het grote blikveld van een dronecamera ervoor zorgt dat het observeren – en dus registreren van de waargenomen beelden – ook burgers raakt die niet tot de kring van verdachten horen. Bovendien wordt een bevel tot stelselmatige observatie voor hoogstens drie maanden gegeven. De wetgever heeft aldus niet de bedoeling gehad, wat betreft de tijdspanne, een permanente vorm van observatie toe te staan, welke met de inzet van drones gemoeid kan zijn.[xvi]

Wegens het ingrijpende karakter van het gebruik van drones als opsporingsmethode dient in de Wet BOB een aparte bevoegdheid te worden gecreëerd voor de inzet van drones in een strafrechtelijk kader. Artikel 126g WvSv is aldus mijns inziens voor dergelijke inbreuken op de persoonlijke levenssfeer niet toereikend.

Artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens

Het is niet de bedoeling van de wetgever (geweest) elke opsporingsmethode te regelen in het Wetboek van Strafvordering.[xvii] Het antwoord op de vraag welke opsporingsmethoden wettelijk geregeld dienen te worden is afhankelijk van de vraag of de opsporingsbevoegdheid een inbreuk maakt op een door de Grondwet, het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) of het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten (IVBPR), beschermd grondrecht.[xviii] Bij de inzet van drones als opsporingsmethode is in het bijzonder aan de orde het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Dit recht is neergelegd in de artikelen 10 Grondwet, 8 EVRM en 17 IVBPR. Uitgelicht zal worden artikel 8 EVRM: voor beperkingen ten aanzien van het recht op de persoonlijke levenssfeer moet een formeel wettelijke grondslag bestaan.[xix]

Gerechtvaardigde inbreuk van artikel 8 EVRM

In artikel 8 EVRM staat het recht op privé-, familie- en gezinsleven omschreven. Dit houdt in dat burgers recht hebben om in de woning, in de privésfeer, maar ook op de werkplek en in het publieke domein onbespied hun weegs te gaan.[xx] Het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer is echter niet absoluut, wat betekent dat de overheid dit recht onder omstandigheden kan beperken. Dit is vooral aan de orde op het terrein van de opsporing.[xxi] Het is in zo’n geval aan de overheid een gedegen afweging te maken tussen enerzijds het respect van de overheid voor de privacy van de burger en anderzijds het belang van een goede strafrechtspleging waarin vergaande opsporingsbevoegdheden noodzakelijk zijn.

Wanneer geconstateerd wordt dat de bescherming van de persoonlijjke levenssfeer in het geding is, dan is de volgende vraag of een mogelijke inbreuk hierop gerechtvaardigd is. Een gerechtvaardigde inbreuk op het recht van private life is slechts toegestaan voor zover de regelgeving in accordance with the law en nesessary in a democratic society is. Voorts moet de wettelijke regeling voor burgers toegankelijk (accessible) en voorzienbaar (foreseeable) zijn.[xxii] De beperking dient bovendien gebaseerd te zijn op de in artikel 8 lid 2 EVRM opgesomde legitieme doeleinden. Bij deze beoordeling wordt ook acht geslagen op het proportionaliteitsbeginsel en subsidiariteitsvereiste.[xxiii]

Redelijke privacyverwachting

Een burger kan geen volledige privacy verwachten, indien deze zich begeeft in het publieke domein of in voor het publiek toegankelijke plaatsen. In een drukke winkelstraat is het bezwaarlijk te stellen onbevangen jezelf te mogen zijn en aldus een redelijk privacyverwachting te hebben.[xxiv] Maar van het volledig ontbreken van een ‘reasonable expectation’ op privacy in het publieke domein mag daartegenover ook geen sprake zijn.[xxv] Denk hierbij aan een situatie waarin een persoon zich alleen in een natuurgebied bevindt. Een burger heeft aldus in het beginsel het recht zich vrij en onbespied te bewegen, ook in het publieke domein.

Of burgers een reasonable expectation op privacy mogen verlangen is afhankelijk van de kenbaarheid van het cameratoezicht.[xxvi] In de zaak Perry tegen Verenigd Koninkrijk geeft het Europese Hof aan dat onder artikel 8 EVRM ook het recht op identiteit en persoonlijke ontwikkeling valt.[xxvii] In deze zaak ging het om het speciaal afstellen van een beveiligingscamera in een politiebureau met als doel de opnamen te gebruiken voor identificatiedoeleinden. Het ‘nieuwe’ doel van het cameratoezicht was voor de betrokkene niet kenbaar en daarmee strijdig met artikel 8 EVRM. Een vergelijkbare zaak is deze waar het voor de verdachte, geplaatst in een politiecel, niet was medegedeeld en kenbaar was dat deze werd bespied door middel van een camera in zijn cel. De Hoge Raad oordeelde aldus dat het cameratoezicht in strijd was met artikel 8 EVRM.[xxviii] Bij de ‘onzichtbare’ inzet van drones voor opsporingsdoeleinden is de inzet onvoorzienbaar en niet transparant aangezien het onduidelijk is voor de burger met welk doel, waar en hoelang de drones worden ingezet. Ook al zou, zoals Knoops mooi opmerkt, op het gehele Nederlandse grondgebied bordjes geplaats worden met de tekst: ‘Geachte burger, hierboven u vliegen drones die u filmen.’ Het is maar de vraag of dit de inzet van drones toegankelijk en voorzienbaar maakt voor burgers. Burgers kunnen immers nog steeds niet precies weten waar en wanneer dronecamera’s rondvliegen, filmen of uitgelezen worden.[xxix] De wetenschap dat je bekeken wordt (of kan worden) creëert in het ergste geval een chilling-effect en ontneemt de burger het zelfbeschikkingsrecht en de privacy.[xxx] ‘Dit leidt tot zelfcensuur en heeft daarmee een verkillend effect op de privacy van de burger,’ aldus Schermer en Van der Heide.[xxxi]

Geen observatie maar registratie

De observatie van een persoon met behulp van een technisch hulpmiddel dat over een kortere of langere periode signalen registreert, is ingrijpender dan het waarnemen van beelden of bewegingen door een opsporingsambtenaar, die daarvan achteraf verslag doet.[xxxii] Camerabeelden die aan te merken zijn als persoonsgegevens (bijvoorbeeld omdat personen zichtbaar in beeld worden gebracht) worden op basis van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) opgeslagen en verwerkt.[xxxiii] Artikel 3 Wpg stelt dat het opslaan en verwerken van politiegegevens noodzakelijk en rechtmatig moet zijn en binnen de bij of krachtens de wet geformuleerde doeleinden moeten zijn verzameld. Bij de opslag van beelden die met behulp van een drone zijn gemaakt dient aldus een voortdurende afweging te worden gemaakt of het opslaan en verwerken van deze gegevens noodzakelijk en rechtmatig is en past binnen het toepassingsdoel.[xxxiv] De camerabeelden mogen slechts voor een beperkte tijd worden opgeslagen. Wanneer politiegegevens zijn vergaard in het kader van de uitvoering van de dagelijkse politietaak mogen deze gegevens voor een termijn van één jaar worden opgeslagen, waarna deze gegevens op grond van artikel 8 lid 1 Wpg dienen te worden verwijderd. Worden de gegevens verwerkt in het kader van opsporingsonderzoeken, dan dienen deze nadat zij niet meer van belang zijn voor het betreffende onderzoek, te worden verwijderd op grond van artikel 9 lid 4 Wpg en artikel 10 lid 4 Wpg. Een registratie biedt aldus de mogelijkheid om op elk moment een exacte en volledige weergave te geven van hetgeen is waargenomen. Daarnaast is het mogelijk in een registratie te zoeken op tijd en plaats.[xxxv] In de zaak Perry tegen Verenigd Koninkrijk geeft het Europese Hof aan dat het enkel monitoren van personen in het publieke domein, dus zonder opslag van de beelden, op zichzelf geen inbreuk op het privéleven is. Echter, wanneer sprake is van het opslaan van de beelden kan wel gesproken worden over een inbreuk, wegens het systematische of permanente karakter van het geregistreerde bestand.[xxxvi] Met de inzet van drones door de politie is er niet alleen sprake van stelselmatige observatie, sterker nog, er is sprake van stelselmatige registratie: een nog preciezere en ingrijpendere vastlegging van een persoons doen en laten.[xxxvii]

Betekenisvolle inbreuk

De lijn van de jurisprudentie omtrent geheime opsporingsmethoden laat zien dat wanneer een opsporingsmethode zeer ingrijpend van aard is, daarvoor een wettelijke basis vereist is.  De inzet van drones als opsporingsmethode maakt een betekenisvolle inbreuk op het recht van persoonlijke levenssfeer en is daarmee zeer ingrijpend van aard. Daar het bij de inzet van drones naar mijn mening ontbreekt aan een formeel wettelijke grondslag, is het aanbevelingswaardig dat de Hoge Raad de inzet van drones in een strafrechtlijk kader in strijd acht met artikel 8 EVRM en daarmee een leemte in de wet constateert. Het is vervolgens aan de wetgever om dit signaal op te pikken. De politie en Openbaar Ministerie kunnen tot die tijd ongestoord hun gang gaan wat betreft de inzet van drones in strafrechtelijke onderzoeken. Het is als het ware het keer op keer opzoeken van de grenzen en wachten totdat je wordt teruggefloten. U bent aan zet, wetgever!

Blik in de toekomst: waarheen leidt de weg?

Gezien het feit dat de technologische mogelijkheden voor opsporende instanties steeds verfijnder worden en de behoefte deze aan te wenden in de praktijk gemakkelijk de overhand kan krijgen, is het in de eerste plaats aan de wetgever een helder normatief kader te schetsen. Deze verfijning is zeker aan de orde op het gebied van de drone-technologie. Door de razend snelle ontwikkeling van de drone-technologie komt de noodzaak van een helder juridisch kader des te prangender naar voren.

Hoe geavanceerder het technologisch vernuft, hoe groter de privacygevoeligheid

In de Verenigde Staten, maar ook in Nederland, wordt geëxperimenteerd met drones die in hoog tempo steeds kleiner, lichter, stiller, goedkoper en autonomer worden. Tegelijkertijd zal ook de functionaliteit van de apparatuur onder een drone sterk groeien.[xxxviii]  Nu al zijn er drones ter grootte van een vingernagel of vergelijkbaar met een musquito. De drones zullen straks in staat zijn autonoom bewegende doelen te volgen en vast te leggen, personen te identificeren, DNA af te nemen door een ‘musquito-bite’ en WIFI signalen over te nemen.[xxxix]

Tot slot

Vigilat ut quiescant[xl]

Drones zijn als het ware de nieuwe waakhonden van de politie in de lucht. Deze nieuwe waakhonden worden echter al ingezet zonder dat daar een duidelijk wettelijk kader voor bestaat. Dit heeft nadelige gevolgen voor het waarborgen van een ieders recht op privacy. Geconstateerd is dat artikel 3 Politiewet 2012 en de Wet BOB geen grondslag kunnen bieden voor de in 2012 reeds uitgevoerde drone vluchten en toekomstige drone vluchten in het kader van een strafrechtelijke onderzoek. De inzet van drones voor opsporingsdoeleinden raakt niet alleen verdachten maar ook andere burgers. De mogelijkheid tot registratie van de beelden, verlangt daarmee een juridisch kader waarbinnen de privacy wordt gewaarborgd.

Dat de wetgever ten tijde van de Wet BOB niet kon voorzien dat de voortschrijdende technologische innovatie zulke vergaande inbreuk zou kunnen maken op de privacy van verdachten of andere betrokkenen is niet verwonderlijk. Bovendien blijkt uit het verleden dat de politie al experimenterend met nieuwe technieken de grenzen van de wet op zoekt. Zij neemt daarbij een voorschot op de wetgeving waarna de regering dat legaliseert.[xli] Het wekt echter bevreemding dat de wetgever op dit moment nog steeds van mening is dat de huidige wet- en regelgeving vooralsnog afdoende is om rekening te houden met de privacybelangen van burgers bij het huidige gebruik van de op drones gemonteerde camera’s. De Minister kondigt wel aan zich in de toekomst te willen bezinnen over de vraag of de huidige wettelijke kaders voor het gebruik van camera’s op drones met het oog op die ontwikkeling ook voor de toekomst toereikend zijn. Bij dit antwoord zal de uitkomst van het politie onderzoek over de effectiviteit van de inzet van drones betrokken worden. Zich bezinnen over de vraag? Mijns inziens is het overduidelijk dat het gebruik van drones een betekenisvolle inbreuk op de privacy van burgers maakt. Vergaande toepassing van drones kan jarenlang onopgemerkt blijven, omdat drones onhoorbaar en steeds kleiner worden en zonder braaksporen achter te laten een privéruimte kunnen binnendringen. Ongemerkt voor de gewone burger, maar ook voor de rechtelijke macht en het parlement.[xlii] Nieuwe wetgeving is dan ook noodzakelijk, temeer nu het hier gaat om een zeer ingrijpende privacygevoelige opsporingsmethodiek.[xliii]

Het beschermen van de persoonlijke levenssfeer vergt in het huidige hoogtechnologische tijdperk een moeilijke evenwichtsoefening. Transparante en zo nauwkeurig mogelijke wetten dienen te helpen bij het bepalen van de krijtstrepen van de opsporingsmethoden en de daarbij horende bevoegdheden. Het is nu aan de wetgever een helder normatief kader te schetsen waarmee het voor eenieder helder is wat de reikwijdte en de opsporingsmodaliteiten van de inzet van drones voor politionele doeleinden zal zijn. Wetgever, haal de kou uit de lucht!


*       Scriptievervangend artikel geschreven in het kader van het afstuderen van de Master Rechtsgeleerdheid, accent strafrecht aan de Universiteit van Tilburg (ter gelegenheid van de publicatie in het blad Secjure is het artikel sterk ingekort). Bijzondere dank gaat uit naar mr. S.R.B. Walther voor het begeleiden bij het denk- en schrijfproces.

[i]         Aanhangsel Handelingen 2012/2013, nr. 1847.

[ii]        B. Schermer & M. van der Heide, ‘Privacyrechtelijke aspecten van drones’, NJB 2013/1605.

[iii]       Aanhangsel Handelingen 2012/2013, nr. 1847.

[iv]       Kamerstukken II 2013/2014, 26643, nr. 298.

[v]        Aanhangsel Handelingen II 2012/2013, nr. 2216.

[vi]       Defensie heeft sinds kort de Scan Eagle in gebruik. In de toekomst zal de Scan Eagle ook gereed zijn voor ondersteuning van politiële autoriteiten. De Scan Eagle beschikt over een infrarood- of een daglichtcamera. De daglichtcamera is van betere kwaliteit dan die van de Raven. Dit zorgt ervoor dat de Scan Eagle gebruikt kan worden voor indentificatiedoeleinden tijdens de opsporing. Zie: Aanhangsel Handelingen II 2012/2013, nr. 2985.

[vii]       Kamerstukken II 2013/2014, 33582, nr. 66: item 23.

[viii]      Aanhangsel Handelingen II 2012/2013, nr. 2216.

[ix]       Aanhangsel Handelingen II 2012/2013, nr. 2216.

[x]        Hoge Raad 19 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0328, NJ 1996, 249 (Zwolsmanarrest).

[xi]       Kamerstukenk II 2013/2014, 26 643, nr. 298.

[xii]       Hoge Raad 19 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0328, NJ 1996, 249 (Zwolsmanarrest); eenzelfde aanbeveling is te lezen in een meer recent arrest, zie: Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 20 juni 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:2579 (‘stille’ sms-arrest): het gerechtshof ’s-Hertogenbosch diende zich uit te laten over de vraag of het Openbaar Ministerie door het inzetten van de ‘stille sms’ een betekenisvolle inbreuk heeft gemaakt op het recht op eerbiediging en bescherming van de persoonlijke levenssfeer en, indien zo, of dit een onherstelbaar vormverzuim betreft dat enig rechtsgevolg tot gevolg heeft. De vraag werd tweemaal ontkennend beantwoord, waarbij het Hof wel opmerkte dat het aanbevelingswaardig is dergelijke innovatieve opsporingsmethoden wettelijk te regelen.

[xiii]      Hoge Raad 13 november 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BW9338, NJ 2013/413.

[xiv]      Hoge Raad 13 november 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BW9338, NJ 2013/413, r.o. 2.6.2.

[xv]       G.G.J. Knoops, ‘Politie-drones boven uw tuin?’, NJB 2013/2450.

[xvi]      Knoops 2013.

[xvii]     Kamerstukken II 1996/1997, 25 403, nr. 3, p. 9.

[xviii]     Kamerstukken II 1996/1997, 25 403, nr. 3, p. 9.

[xix]      Kamerstukken II 1996/1997, 25 403, nr. 3, p. 9.

[xx]       EHRM 16 december 1992, Publ. ECHR Series A, vol. 251-B, NJ 1993, 400 m.nt. EJD (Niemietz v. de Bondsrepubliek Duitsland).

[xxi]      J. Gerards e.a. (eindred.), Grondrechten: De nationale, Europese en internationale dimensie, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2013, p. 130. Dit is een bundel. Er moet dus worden verwezen als een bundel. Dus: K. de Vries, ‘Het recht op privéleven en aanverwante rechten’, in: J. Gerards e.a. (eindred.), Grondrechten: De nationale, Europese en internationale dimensie, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2013, p. 130.

[xxii]     EHRM 26 april 1979, Publ. ECHR Series A, vol. 30, NJ 1980, 146, m.nt. EAA (Sunday Times).

[xxiii]     Gerards (eindred) e.a. 2013, p. 165. Wederom een bundelverwijzing. Is trouwens van een andere auteur dan K. de Vries.

[xxiv]     A. Smeets, Camera’s in het publieke domein. Privacynormen voor het cameratoezicht op de openbare orde, Den Haag: College bescherming persoonsgegevens 2004, p. 31.

[xxv]     Smeets 2004, p. 31.

[xxvi]     Hoge Raad 20 april 2004, ECLI:NL:HR:2004:AL8449.

[xxvii]    EHRM 17 juli 2003, App. no. 63737/00 (Perry v. Verenigd Koninkrijk).

[xxviii]   Hoge Raad 19 maart 1996, ECLI:NL:HR:1996:AD2512.

[xxix]     Knoops 2013.

[xxx]     B.J. Goold, ‘Privacy rights and public spaces: CCTV and the problem of the ‘unobservable observer’, Criminal Justice Ethics 2002, 21 (1), p. 21-27.

[xxxi]     Schermer & Van der Heide 2013. (welke pagina?)

[xxxii]    Kamerstukken II 1996/1997, 25 403, nr. 3, p. 27.

[xxxiii]   Schermer & Van der Heide 2013.

[xxxiv]   Schermer & Van der Heide 2013.

[xxxv]    Kamerstukken II 1996/1997, 25 403, nr. 3, p. 27.

[xxxvi]   EHRM 17 juli 2003, App. no. 63737/00 (Perry v. Verenigd Koninkrijk)

[xxxvii]   Knoops 2013.

[xxxviii] Rondetafelgesprek: Drones, Tweede Kamer der Staten-Generaal, Gespreksnotitie Zenger, p. 22-23.

[xxxix]   Het is wetenschappers nu al gelukt om drones ter grootte van een insect autonoom te laten vliegen. Zie: G. Jonkers, ‘De ontwikkeling van insecten-drones!’, 22 januari 2014 (www.wanttoknow.nl/overige/mind-control/de-ontwikkeling-van-insecten-drones/)

[xl]       Oude lijfspreuk van de Nederlandse gemeentepolitie in een nieuwe context: ‘Hij waakt opdat zij rusten.’

[xli]       Rondetafelgesprek: Drones, Tweede Kamer der Staten-Generaal, Gespreksnotitie Zenger, p. 22-23.

[xlii]      Rondetafelgesprek: Drones, Tweede Kamer der Staten-Generaal, Gespreksnotitie Zenger, p. 22-23.

[xliii]     Knoops 2013.